In het vorige stukje had ik het over een rups van een koolwitje die niet in een vlinder maar in een hoop kleine wespjes transformeerde. In dezelfde periode – het najaar van 2024 – zag ik een andere mooie rups, die ik qua soort niet kon thuisbrengen. Ze zat te knabbelen aan een blad van mierikswortel. En zoals ik dan pleeg te doen, maakte ik er een foto van. Ik heb immers de gewoonte ontwikkeld om bij te houden wat er zoal in de tuin rondkruipt en dat ook op Waarnemingen.be te gooien.
Vooralsnog beschik ik niet over een hedendaagse mobiele computer in zakformaat met ingebouwde camera’s met een miljoen megapixels. En met m’n Nokia 3310 tracht je maar beter geen bruikbare foto’s te maken. Daarom neem ik vaak m’n ouwe tablet mee om insecten te fotograferen wanneer ik de tuin in ga. Sedert ik ergens de term oppikte, noem ik het graag ‘tuinsafari’. Of, om vrouwlief te parafraseren, “als een halvegare insecten achterna hollen in de tuin – wat moeten de buren niet denken?”
Ik nam er dus een foto van om voor te leggen aan Waarnemingen.be en ObsIdentify, maar die verschaften me geen nuttige informatie betreffende de aard van het beestje. Ook wat geklooi met DuckDuckGo maakte me niks wijzer.
Drie weken later trof ik weer zo’n rups aan – misschien was het wel dezelfde. Ze verkeerde in een even weinig benijdenswaardige situatie als die koolwitjesrups: gekrepeerd nadat een twintigtal larven uit haar nog levende lichaampje waren gekropen om meteen te verpoppen. Ze was dus ook geparasiteerd door een sluipwesp – misschien ook een soort Cotesia. Dat gegeven hielp me niet om de rups te identificeren. Zodoende bleef het beestje maandenlang ongedetermineerd in een digitaal mapje zitten.
Tot ik eergisteren een mot in het gras zag zitten die ik nog niet kende. Deze keer wist ObsIdentify me met stellige zekerheid te vertellen dat het om de bonte valkmot (Evergestis pallidata) ging. En nu zag ik ook beelden waarop ik meteen m’n anonieme rups herkende: het was een rups van de bonte valkmot.
‘Wat is er aan de hand met die rupsen?’ vroeg ik me af, op een zonnige najaarsdag in oktober. Ik weet niet eens waarom ik me dat afvroeg. Een rups, een volgroeid exemplaar van het groot koolwitje, kroop omhoog op de dubbelwandige polycarbonaatplaat. Die plaat is de deur van m’n gebricoleerde serre, was twintig jaar eerder een stuk van de veranda van de buren, en bevond zich nu slechts op een meter of twee van de dichtstbijzijnde rodekool. Ik duld altijd een beetje klein ongedierte in de moestuin – met mate, en zolang het ongedierte in kwestie van m’n tomaten afblijft. Ik wist dat de rodekool enkele koolwitjesrupsen huisvestte, en ik vond dat helemaal niet erg. De huisgenoten overigens ook niet – ik ben bij ons thuis de enige die graag rodekool eet, zeker indien bereid met voldoende appeltjes en een tikkeltje kaneel.
Even tevoren zag ik een identieke rups dezelfde route afleggen. ‘Een mooi plekje zoeken om te verpoppen en de winter door te brengen’ dacht ik. Maar het was de opzichtigheid die me opviel, alsof het de rups geen barst kon schelen dat ze zo opzichtig in het blikveld van het lokale gevogelte rondkroop. De eerste rups was inmiddels uit het zicht verdwenen. Als ze in de serre zou overwinteren, dan zou ze in het voorjaar wellicht te vroeg ontpoppen. Ik besloot om de tweede rups in een miniterrarium te laten verpoppen en overwinteren – beschut, maar bij normale winterse buitentemperaturen. In de natuur hebben rupsen heel weinig kans om het ooit tot vlinder te schoppen. Zelfs wanneer ze erin slagen om het popstadium te bereiken, is de kans groot dat ze alsnog het loodje leggen door strenge vorst, langdurige regen of hongerige muisjes, meesjes en roodborstjes. Dit exemplaar zou de winter veilig doorkomen. Althans, dat dacht ik.
De rups zat nog niet goed en wel in het miniterrariumpje, of ze begon zich vast te maken aan de wand van transparant acryl. ‘Wel, die heeft haast!’ mompelde ik nog tegen mezelf, en ik liet het beestje maar rustig doen. Ik verwachtte dat ik de rups de volgende dag helemaal ingesponnen als pop zou terugvinden.
Ik vond niet één pop terug, maar een twintigtal kleine gele popjes naast een zieltogende rups. Larven van een sluipwesp hadden al die tijd in de rups gezeten en haar van binnenuit opgegeten – en wel op zo’n manier dat de rups heel die tijd bleef leven en rondkruipen. De natuur is vaak mooi, en nog vaker wreed. De larven waren nu uit de rups gekropen en hadden zich onmiddellijk naast de rups in een zijden coconnetje ingesponnen. De rups plaatste zich bovenop het clustertje parasieten, alsof ze die moest beschermen. Daar ging ze enkele dagen later dood. De sinistere levenscyclus van het kleine sluipwespje Cotesia glomerata was begonnen aan de volgende fase. Binnenin de popjes voltrok zich de wonderbaarlijke metamorfose van larve tot volwassen insect. De winter ging voorbij – zoals dat elk jaar gebeurt, en elk jaar een beetje sneller dan het jaar tevoren. Hoe ouder je wordt, hoe meer dat opvalt.
Deze sluipwesp heeft koolwitjes nodig om zich te kunnen voortplanten. Zodra ik in april de eerste koolwitjes in de tuin zag rondfladderen, zette ik het terrariumpje buiten voor het raam. Zo kon ik het beter in de smiezen houden. En ja, in mei was er opnieuw beweging zichtbaar in het acryl bakje. Het eerste wespje was verschenen. Nu heb ik aan de ene kant vast te veel tijd, zodat ik me kan bezighouden met het uitkweken van willekeurig rondkruipende beestjes. Aan de andere kant heb ik niet genoeg tijd om te zitten wachten tot het volgende beestje eindelijk zin krijgt om uit z’n cocon te kruipen. Maar van één exemplaar kreeg ik toch de kans om het te zien gebeuren. Ik haalde m’n vergrootglaasje en m’n ouwe tablet tevoorschijn om wat beelden te maken. (klik op de foto’s om te vergroten)
Een rups van het groot koolwitje kruipt over een blad van rodekool.microscopisch beeld van de kaken waarmee de kleine wespen de cocon openknagen
Ik maakte ook een knullig filmpje over het hele gebeuren. Alweer een hoop tijd enorm nuttig besteed, maak ik mezelf dan wijs – al weet ik stiekem wel beter. Het filmpje (+/- 3 minuten) staat op YouTube en kan je hier bekijken. (link opent in een nieuw tabblad)
Enkele jaren geleden maalde m’n mentale molen nogal vaak op volle toeren, ook wanneer de omstandigheden dat helemaal niet vereisten, al werd het gelukkig maar zelden een mallemolen. Ergens in een wachtzaal zitten wachten betekende bijvoorbeeld het aantal vloertegels tellen, het aantal blaadjes aan de Ficus benjamina in de hoek zo nauwkeurig mogelijk schatten, de ouderdom van de wachtzaal bepalen aan de hand van de lichtschakelaars en de radiatorknoppen en intussen een verbeterde procedure bedenken voor periodiek onderhoud van semi-industriële wasmachines. M’n kop is nu sedert een jaar of vijf grotendeels stilgevallen, al weet ik niet goed in welke mate ik dit moet toejuichen dan wel als een veeg teken des tijds duchten.
Tegenwoordig zit ik in een wachtzaal vaker als een zak zachtkokende aardappelen gedachteloos naar de textuur van de wandbekleding te staren alsof ik door het leven murw geslagen ben, wat ik overigens ten stelligste tegenspreek. Het leven lacht me min of meer toe en ik lach geregeld terug, al weet ik dat naar verluidt door m’n “resting face” goed te verbergen. Ik schijn zelfs een beetje streng en boos te kijken wanneer ik me ergens op een dansvloer bij een leutig muziekje eens goed laat gaan*. Terwijl ik het bespelen van m’n vreemd gevormde luchtgitaar gewoon heel ernstig neem, zelfs tijdens nummers waaraan helemaal geen gitaar te pas komt. Me overmatig zorgen maken over hoe andere lui mij ervaren is nooit mijn forte geweest, zo ik me daarvan al bewust ben. Maar kom, we dwalen enigszins af. (* lees: dermate onhandig sta te stuipen dat men in elke andere context meteen professionele hulpverleners zou optrommelen)
Tellen doe ik nog steeds graag – tellen en lijstjes bijhouden. Of het nu gaat om het natellen van een doos met drieduizend smeltparels, het aantal stappen tot aan de apotheek of een lijstje bijhouden van het aantal wantsensoorten in de tuin, tellen heeft iets rustgevends en lijstjes geven structuur aan het universum. Het gaat helemaal niet om de feitelijke kennis van het aantal. Het boeit me werkelijk geen hol hoeveel systeemplafondtegels de longrevalidatiezaal van het Universitair Ziekenhuis Gent telt en de week nadien was ik het toch weer vergeten, maar ik telde ze trouw elke week.
Dit jaar besloot ik om eens bij te houden wat voor klein vliegend en kruipend ongedierte er te onzent zoal aan te treffen is. In onze bescheiden tuin annex kleine lochting telde ik 36 soorten spinnen, 19 soorten zweefvliegen, 24 soorten wantsen, vermoedelijk ongeveer 22 soorten bijen en 19 soorten dagvlinders. Zeker wat betreft de bijen konden ObsIdentify, Waarnemingen.be en de rest van het WereldWijde Web van Wijsheid en vooral Dwazekloterij me geen zekerheid verschaffen omtrent een aantal exemplaren, vandaar de approximatieve benadering.
Een vraag die bij het determineren van die beesten meer dan eens voor m’n voeten kwam liggen: wie verzon in hemelsnaam die naam? Zo passeerden onder meer de roodaarskniptor, de hottentottenvilla en de getijgerde lijmspuiter de revue. (klik op de foto’s om te vergroten)
Soms passeerde ik met m’n ouwe goedkope tablet net op het juiste ogenblik om iets plezants te filmen, en daarmee maakte ik dan enkele korte en fenomenaal knullige YouTubevideos: (alle links openen in een nieuw tabblad)
Ik maakte ook nog deze korte diavoorstellingen van de verschillende soorten spinnen en zweefvliegen die ik thuis spotte. De mooiste spin was ongetwijfeld de wespspin. Die had ik hier nooit eerder gezien. In de moestuin vond ik ook twee eicocons van wespspinnen. De babyspinnetjes moeten intussen reeds uit hun eitjes gekomen zijn, maar ze verlaten de cocon pas na de winter. Tenminste indien de hele boel niet geparasiteerd is door een af andere sluipwesp. (klik op de foto’s om te vergroten)
vrouwelijke wespspin in haar herkenbare webhaar eicocon tussen stengels van Chinese bieslookze houdt de wacht in de buurt van haar eicocon tot ze sterftandere cocon met eitjes, tussen de stengels van opgeschoten selder
In 2023 kwamen ook drie Chinese wolhandkrabben op ons terras aan het schuifraam krasselen. Geen idee waarom die beesten steeds bij ons terechtkomen. Bij de buren laten ze zich nooit opmerken. Misschien denken die krabben “die Guy, dat is nogal eens een dierenvriend se, helemaal zot van beestjes en al, daar zijn we wellicht welkom“. En dan sodemieter ik ze meteen de diepvriezer in. (klik op de foto’s om te vergroten)
het eerste exemplaar was het grootste (3 oktober)de tweede krab diende zich aan op 5 oktoberop 11 oktober kwam nummer drie een beetje stoer en dreigend doen
Het schijnt dat invriezen een niet al te vreselijke manier is om deze schadelijke invasieve exoten naar de eeuwige jachtwateren te helpen, tenminste als ik kenners ter zake mag geloven – en waarom zou ik dat niet doen? Pakweg een uur later gooi ik ze te grabbel voor de eksters. In het begin blijven de eksters argwanend op een afstandje want ze herkennen de krab niet als voedsel. Nieuwsgierig komen ze steeds dichterbij, terwijl de diepgevroren krab aan het ontdooien is. Zodra een ekster durft te proeven en in het snotje krijgt dat het eetbaar is, beginnen ook andere eksters zich aan te dienen om de krab op te peuzelen. (filmpje opent in nieuw tabblad)
Zo’n krab doet me altijd wat denken aan een of ander oeroud monster dat rechtstreeks uit de moerassen van de Jura komt gekropen, wat in feite ook goeddeels klopt, maar dan in een iets handzamer formaat. M’n oude buurvrouw, die een decennium of zeven (!) geleden ‘diende’ bij vermogende lui en in die functie leerde hoe je veilig kleine Juramonsters met scherpe scharen kan hanteren, toonde me enkele jaren geleden hoe ik ze zijdelings kon vastpakken, nadat ik de avond voordien voor het eerst een Chinese wolhandkrab aan ons schuifraam gevangen had. Ik ben vaak een beetje dom maar zelden geheel achterlijk, dus had ik dat gedaan met een stevige werkhandschoen die qua stevigheid en dikte tamelijk uit de kluiten gewassen was. Bij m’n eerste poging om dat beest langs achteren vast te nemen kneep het met z’n sterke scharen evenwel dwars door de beschermingshandschoen heen.
diepgevroren Chinese wolhandkrab
Dit jaar zag ik ook monstertjes die nog heel veel kleiner zijn, maar met een “ieuw!”-factor die disproportioneel groot is. Gevoelige zielen onthouden zich beter van het onderstaande filmpje. Het was wat prutsen met m’n ouwe tablet en een nog veel oudere microscoop, maar ik presenteer u: zelf gemaakte bewegende beelden van Demodex folliculitis! 🙂
Af en toe krijg ik van m’n dochter de dringende en dwingende instructie om me “Snel, papa! Snel! Snel!“ naar haar kamer te spoeden. Doorgaans betreft het de aanwezigheid van een of ander insectje, dat met de spoed van klank* verwijderd dient te worden. Naarmate het marsorder heftiger klinkt, wordt de kans groter dat het om een mug of spin gaat. In ieder geval heb ik geleerd dat ik me maar beter voldoende voorbereid twee verdiepingen naar omhoog rep, met het nodige instrumentarium in aanslag om het arme diertje in kwestie ter plekke meedogenloos te vermorzelen, dan wel te vangen om het genadig buiten weer los te laten. Muggen zijn steevast het eerste lot beschoren. Op een zonnige novemberdag donderde er bij het openen van het veluxraam op haar kamer eens een verkleumde wesp (koningin?) naar beneden. Die bracht ik met een snoepwikkeltje goed en wel naar een veiliger onderkomen voor de winter.
Maar voor ander klein kruipend of vliegend gespuis is m’n stemming het zijden draadje waaraan hun leven hangt, en soms blijkt dat draadje niet opgewassen tegen mijn gemakzucht – of noem het anders maar efficiëntie. (Of zou het toch ordinaire luiheid zijn? It’s a thin line between luiheid en hang naar efficiëntie, en al zeker voor iemand die zich ooit tot het ingenieursgild geroepen voelde.) Er is namelijk het risico dat je – nog voor je de kamer verlaten hebt – ineens constateert dat er weliswaar nog een spinnenpootje tussen duim en wijsvinger bengelt, maar dat de rest van de spin spoorloos blijkt te zijn. En dat leidt dan weer onherroepelijk tot gesjouw met het meubilair in de kamer, teneinde de zevenpotige vluchteling te vinden, en dat allemaal met hoogst twijfelachtige succesratio en een bijna hysterische dochter. Om maar te zeggen, dan kies je toch iets sneller voor het veilige en snelle maar ongenadige scenario.
Doch heden bestaat m’n standaard interventiekit voor deze situatie niet alleen uit de klassieke vliegenmepper, maar tevens uit dit handige instrumentje. (klik op de foto’s om te vergroten)
Het is een handig insectenvangertje, bij diverse neringdoenderijen** te verkrijgen voor géén geld, en ik kreeg het eerder dit jaar cadeau van m’n schoonmoeder. Zij zag het ergens liggen in de winkel en dacht dat het wel iets zou zijn voor mij. Ik geef haar daarin volkomen gelijk. Het is een enorm handig dingetje om insecten en spinnen van de muur of het raam te halen.
Ik gebruikte het ook al vaak om buiten insecten uit hun eigen biotoop te plukken, om beter rustig te kunnen bekijken en determineren, en vervolgens weer ongedeerd vrij te laten. Je bent zot van beestjes, of je bent het niet.
(Europese) hoornaar, mannetje, gevangen en weer vrijgelaten op 4 oktober 2022
Groeten, Guy
* Verwijzing naar het nummer ‘Spoed Van Klank’ op de geweldige debuutelpee ‘ A Different Smell from the Same Perfume’ (1982) van de Belgische band Luna Twist
** Het was eerder te verkrijgen in Aldi en Lidl, maar is ook online te koop.
Alleen de dromedarisluis op m’n stekjes krulwilg konden ze niet de baas. Aangezien dromedarisluizen de grootste bladluizen zijn die te onzent voorkomen, is dat begrijpelijk. De populatie op m’n wilgenstekjes was evenwel klein, goed zichtbaar en traag genoeg om eigenhandig allemaal plat te knijpen.
dromedarisluizen
Natuurlijk zou ik gaarne elk jaar een efficiënt legertje lieveheersbeestjeslarven bij de hand hebben dat ik desgewenst kan inzetten waar ik wil. M’n tuin en lochtingske zijn behoorlijk gifvrij, en in het najaar wordt de tuin niet ‘winterklaar’ gemaakt door alle mogelijke overwinteringsplaatsen ‘netjes’ op te ruimen. Ik heb doorgaans niet buitensporig veel op met ‘netjes’, en al zeker niet wanneer het tussen aanhalingstekens staat. In de tuin volstaat het dat de rommel min of meer onder controle is en geen enkel spuigat uitloopt – doch we dwalen af. Om de kans te verhogen dat er veel lieveheersbeestjes overwinteren in de onmiddellijke omgeving, zodat ze volgend voorjaar meteen terminatorgewijs aan de slag kunnen, wou ik dus enkele veilige extra overwinteringsplaatsen voorzien.
Nu wil het geval dat je geen twee planken en een schroef voor m’n neus kan leggen, of ik schroef de twee planken aan mekaar. Ik had nog enkele restjes afvalhout, en tussen het brandhout van de buurvrouw kon ik mooie stukken schors bijeen sprokkelen, dus ging ik aan de slag om een winters logement voor die nuttige beestjes in mekaar te flansen.
Met het hout maakte ik een bakje, dat ik deels vulde met lagen schors, en verder met gedroogd mos en droge klimopbladeren uit de tuin. Om het geheel goed beschut en droog te houden, bedekte ik de achterkant (die tegen de wand komt) met een stuk plastic van een zak zand uit de plaatselijke DHZ-zaak – altijd handig om enkele zo’n lege zakken te bewaren. De andere zijden bekleedde ik nogal abundant met grote stukken schors. Lieveheersbeestjes kruipen graag via gaten en spleten in beschutte plekjes om te overwinteren, dus zorg zeker dat er de nodige gaten kieren zijn waardoor ze naar binnen kunnen. (klik op de foto’s om te vergroten)
Het resultaat is helemaal wat ik voor ogen had, althans qua uitzicht. Qua affectiviteit valt het natuurlijk nog af te wachten. Ik sluit vooralsnog niet uit dat het ding helemaal niet bewoond zal worden door lieveheersbeestjes, maar wel door allerlei ander gedierte en ongedierte. Voor hetzelfde geld zit er volgend jaar een hele nest wespen in. Weet ik eigenlijk veel – ik klooi tenslotte ook maar wat raak.
In het voorjaar was me ook al een gelijkaardige knutseldrang te beurt gevallen. Dat leidde toen tot dit resultaat. De bedoeling is dat de klimop er nog omheen groeit, zodat het boeltje uiteindelijk wat meer beschut hangt.
Tip: Wanneer je stukken boomschors gebruikt: plaats ze steeds met de holle kant naar beneden, als afdakjes, zodat water van mist of dauw niet kan verzamelen maar wegvloeit.
Groeten, Guy
Vragen, opmerkingen of tips? Laat het hier gerust weten!
Elk jaar trekt de moestuinier ten strijde tegen bladluizen. Op ontelbare sites lees je tips en tricks en strategieën om de kleine rotbeestjes te verslaan. Een generatie of twee geleden maakte de doorsnee moestuinier weinig bezwaar tegen het gebruik van giftige smeerlapperij. Een lochting moest groensels opbrengen, en daarmee uit. De ‘boomergeneratie’ was toen nog volop, en zonder veel argwaan, aan het bouwen aan hun latere reputatie.
In m’n kindertijd kende ik al ‘E605’, de benaming waarmee men gemeenzaam het gif (ethyl)parathionbedoelde. Dit sterke insecticide werd in België in 2002 bij wet verboden, en sinds 2005 in de hele Europese Unie, omdat het, welja, giftige smeerlapperij is. Toen ik kind was, werd dit middel voor zelfdoding gebruikt door de stiefvader van een tante of iets in die aard. De precieze familiale hoedanigheid van die rare man in kwestie kon ik destijd niet goed duiden, en het interesseerde me eigenlijk ook maar matig – ik had nooit enig woord met hem uitgewisseld, en zelfs amper een blik. Maar de E605 bleef me bij als iets akeligs dat je maar beter niet al te enthousiast over voedingswaren kiepert.
Zelf heb ik, ruim twee decennia later, ook wel eens een insecticide gebruikt. Dat was een insecticide op basis van een chrysantenextract. De vermelding ‘BIO’ op de verpakking liet me in de waan dat het een volstrekt onschuldig goedje was, waarmee je zonder nevenschade dat kleine bladluisgepuis te lijf kon gaan. Wist ik toen veel. De bladluizen gingen eraan, en tegelijk de natuurlijke vijanden van de bladluizen, en wellicht ook nog wat andere collateral damage in de insectenwereld. Waardoor de boel enkele weken later alwéér onder de bladluizen zat.
Later probeerde ik nog allerlei huis- tuin- en keukenbrouwsels die me op het Wondere Web van Wijsheid ten zeerste aangeraden werden, het ene al harder meurend dan het andere. Ook lavameel, diatomeeënaarde en neemolie passeerden de revue, al dan niet in combinatie met de stinkende brouwsels. En allen hadden ze een beperkt effect. De levenscyclus en voortplanting van bladluizen verlopen nu eenmaal aanzienlijk sneller dan die van hun predatoren, die eveneens wegbleven of het hoekje om gingen. Wat ik evenwel nog niet geprobeerd had, was om gewoon helemaal niks kunstmatigs te ondernemen tegen de ongewenste fauna. Dat de natuur z’n eigen rommel maar oplost.
En de natuur deed dat voortreffelijk, stelde ik vast.
Twee jaar geleden plantte ik een spontaan ontsproten hopplantje tegen de zijkant van ons vrij recent gebouwde tuinkot annex fietsenkot. Die wand kon wel wat groene aankleding gebruiken. De hop doet het daar prima, en vanaf mei de bladluizen ook. Ik liet ze hun gang gaan, en vrij snel zat die hele hopplant vol met larven van lieveheersbeestje. De plant was een heuse kwekerij voor lieveheersbeestjes geworden. (Gelukkig niet alleen de Aziatische variant, maar ook het inheemse zevenstippelige en het kleinere tweestippelige lieveheersbeestje.)
hopplant op 1 mei 2022hopplant op 1 september 2022 (inmiddels al wat ingekort)
Wellicht weet je wel dat lieveheersbeestjes en hun larven gaarne bladluizen opsmikkelen. Ik heb het allemaal geduldig zitten te begluren, en die larven zuigen inderdaad bladluizen leeg alsof het een lieve lust is, wat het voor die beestjes waarschijnlijk ook gewoon is. De ene na de andere bladluis ging eraan. En als ze al even stoppen met vreten, dan is het om te vervellen en daarna met een nog grotere eetlust verder te gaan. Een lieveheersbeestje legt in haar leven zowat 1000 eitjes. Elke larve kan honderden bladluizen opeten. (klik op de foto’s om te vergroten)
Aziatische lieveheersbeestjes op hopbladeitjes van lieveheersbeestje op onderkant hopblad (die kleine witte velletjes zijn de lege huidjes die bladluizen na het vervellen achterlaten)pas uitgekomen larven – in het midden de witte resten van de eitjes waaruit ze kwamenook de eitjes aan de linkerkant zijn nu uitgekomen – de jonge larven eten de resterende onbevruchte eitjes opeen heleboel jonge larven op de hopbladerenook de volwassen lieveheersbeestjes eten bladluizenwanneer de larven volgroeid zijn, gaan ze verpoppen – 7 à 10 dagen later kruipt hier een volwassen lieveheersbeestje uitdeze kropen door de spleet van de deur van het tuinkot, om op een veilige plaats te verpoppen
Wanneer ik een beginnende bladluizeninfestatie zag op andere planten – met name de tuinbonen blijken elk jaar een geliefkoosd doelwit te zijn in m’n kleine lochtingske – dan verhuisde ik enkele larven, en die begonnen dan meteen als een soort miniterminators alle aanwezige bladluizen te liquideren. Ook andere insecten of hun larven komen trouwens graag aan een bladluizenbuffet aanschuiven: zweefvliegen, gaasvliegen, oorwormen, schildkevers, sluipwespen, roofwantsen,…
Ik maakte dit korte en ietwat knullige filmpje van etende lieveheerbeestjeslarven op jonge akeleiplantjes: https://youtu.be/0fNtMU2yAj8
ook larven van de snorzweefvlieg eten bladluizenbladluis en lieveheersbeestje op Roomse kervellarven van lieveheersbeestje overgebracht naar een avocadoboompje met bladluizen – ze beginnen direct de bladluizen op te etenop paprikaplantop de akelei die ik gezaaid hadop stekje van krulwilg
Een gezonde plant kan doorgaans lang genoeg een beginnende bladluizenplaag aan, tot er voldoende natuurlijke vijanden gearriveerd zijn om voor evenwicht te zorgen. Tenminste als de tuin voldoende aantrekkelijk voor insecten en vergifvrij is, en je die vijanden vrij spel geeft.
Besluit? Voortaan geen frustrerend geklooi meer met middeltjes om bladluizen tegen te gaan in m’n moestuintje. Ik zorg vooral dat hun natuurlijke vijanden het goed naar hun zin hebben, en in ruil maken ze korte metten met de bladluizen. Misschien lukt dit het ene jaar al beter dan het andere, maar kom, dat zien we later dan wel weer.
Hommel, hommels, hommels! Het zou een boze uitroep van de kwaadaardige Baron van Neemweggen kunnen zijn, maar het is wat ik des zomers in ons voortuintje aantref, wanneer de oregano en het bonenkruid het op een uitbundig bloeien zetten, en de hommels daar al even uitbundig rondzoemen, begerig naar een portie verse nectar. Ik tracht om de verschillende soorten hommels in de tuin op het zicht te herkennen, vooralsnog met wisselend succes. Gelukkig hebben we het Wereldwijde Web van Wijsheid (en helaas tevens van enorm veel Dwazekloterij – maar dit volkomen terzijde) te onzer beschikking om ons daarin bij te staan. Ik maak me sterk dat ik nu wel de zes hommelsoorten kan herkennen die te onzent het vaakst voorkomen, met een nauwkeurigheid die vermoedelijk significant hoger is dan gokken. Een mens moet érgens beginnen.
akkerhommel (?) en aardhommel op bonenkruid
In 2021 werd ik voor de eerste keer in m’n 52-jarige leven gestoken door een hommel. Ik was namelijk een hommelnest aan het molesteren. Sta me toe hier enige duiding bij te geven. M’n kleine lochtingske wordt aan een zijde begrensd door een greppel waarin nogal wat brandnetels groeien. Elk jaar trek ik daar een hoop wortelstokken uit de grond, omdat anders de moestuin vol brandnetels komt te staan. Pesticiden mijd ik liever als de pest. Op een bepaald ogenblik zat ik vlakbij een onopgemerkt aardhommelnest te klooien, en dat lieten de beestjes me met aandrang weten. Ik neem het de diertjes niet kwalijk. Zelf zou ik wellicht veel harder steken, mocht een onverlaat onze gezinswoning komen vernielen. In ieder geval mocht ik mezelf gelukkig prijzen dat hommels behoorlijk zachtaardige beestjes zijn.
Nu ben ik het principe “potje breken, potje betalen” niet helemaal ongenegen, maar dat is niet de reden waarom ik besloot om een hommelkastje te maken. Hommels zijn mooie en nuttige dieren, en hun leefwereld wordt steeds meer bedreigd – en daarmee bedoel ik niet door occasionele onvoorzichtige brandnetelverwijderaars, voor alle duidelijkheid. In 2021 verdween een heel stuk groen met sterk gevarieerde biotoop in onze straat, ten bate van een projectontwikkelaar die de grond ooit voor een appel en een half ei op de kop tikte. Opnieuw minder ruimte voor bijen, hommels, padden, egels en nog veel meer lokale fauna en flora. Een enorm verschil zal een bijenhotel hier en een hommelkastje daar weliswaar niet maken, maar toch. Je mag het gerust een druppel op een hete plaat noemen, maar het is MIJN druppel op de hete plaat. Bovendien ben ik zot van beestjes, en ik zit ook nog eens graag te bricoleren met allerlei afvalrommel om er alsnog iets nuttigs van te maken.
In dit geval bestond die rommel uit planken van een wegwerppallet, een restje betonplex, een lade van een afgedankt bureaumeubel, de hoeken van een wegwerpfruitkistje, de glasplaat van een gesloopte printer/scanner, een restje hoekprofiel van een badkamerklus, en een injectiespuit van 20 ml.
een hoop rommel
Ik wou bij voorkeur een hommelkast met mogelijkheid om de hommels te begluren tijdens hun private bezigheden. De helft van de glasplaat leek me een geschikt formaat, dus sneed ik de glasplaat doormidden als basis voor alle andere afmetingen. Gemakshalve ga ik ervan uit dat het die beesten geen moer kan schelen of het allemaal een centimetertje meer of minder is. De ingangsopening leek me wel belangrijk. Volgens lui die er meer verstand van hebben dan ik, kruipen hommels graag door holletjes, en neem je maar beter een diameter tussen 16 en 20 mm – vandaar die uit de kluiten gewassen spuit.
We hebben een ‘buitenbak’ en een ‘binnenbak’ met daartussen een voorkamer. De binnenste bak, waar het eigenlijke nest komt, maak je zeker met onbehandeld hout. De openingen staan niet recht tegenover elkaar. De buitenopening heeft een platformpje om te landen en op te stijgen. Het binnenste nest is gevuld met droog mos en wat gebruikt strooisel uit het kippenhok, als nestmateriaal. (klik op de foto’s om te vergroten)
In de binnenste bakje zijn gaatjes geboord onder het nestmateriaal. Onderaan het nestbakje is er ventilatieruimte, wat gemakkelijk te maken was door de juiste stukken uit de bureaulade te zagen. Achteraan de buitenkast zijn gaatjes geboord. Zo kan overtollig vocht beter weg.
De bovenkant van het nestbakje komt 3 mm lager dan de bovenkant van de buitenbak, zodat de glasplaat er nog boven past. Het glas ligt dus veilig in de buitenbak en op het binnenste nestbakje.
Laat het nestbakje niet precies in de buitenbak passen. Hout ‘leeft’ en de kans is groot dat je de nestbak later niet meer uit de buitenbak krijgt. Ik heb de nestbak in de buitenbak vastgeklemd met twee stukjes plastiek die je gemakkelijk kan verwijderen.
Het dakje is een stuk watervaste plaat (‘betonplex’). Van een klusje in de badkamer had ik nog een stuk kunststof hoekprofiel over. Dat kan prima dienen om te zorgen dat het deksel op de hommelkast blijft zitten, en dient ook als druiprand. (De enige reden waarom er ook een smaller stukje op zit, is dat ik niet genoeg rest had van het bredere profieltje.)
?
Om het kastje hopelijk aantrekkelijker te maken voor hommels, heb ik de ingang wat kleur gegeven. De gebruikte verf is onschadelijke verf van de tijd dat onze kinderen nog kleuters waren. Wat vliegt de tijd. Gisteren waren het nog peuters, vandaag zijn het opgeschoten pubers en morgen danken ze ons alreeds af om ergens een eigen leven te gaan leiden. De potjes met geel en blauw, de kleuren waartoe hommels zich naar verluidt het meest aangetrokken voelen, waren toevallig de enige potjes waarin de verf nog niet helemaal verhard was.
Het hommelkastje staat alvast op tijd klaar op een beschutte plaats. Vanaf eind februari beginnen hommelkoninginnen op zoek te gaan naar een nestplaats. Of m’n knutselwerk daadwerkelijk gebruikt zal worden door hommels? Dat zullen we pas na het voorjaar weten.
Groeten, Guy
PS: Ik heb een geschikte terracotta bloempot gevonden om een hommelnestplaats met een omgekeerde bloempot te maken, zoals hier beschreven: https://landlooper.nl/hommelkasten/ Maar dat is voor een andere keer.
PS2: Mocht iemand dit lezen en denken “Hohoho, maar dat heeft die gozer helemaal verkeerd gedaan!”, laat het me gerust weten, zodat ik het kan verbeteren.
Ligt het aan de meer gunstige weersomstandigheden, of aan de mooie actieMaaiMeiNiet, dat ik dit jaar veel meer vlinders spotte dan de voorbije jaren? Als volstrekt ondeskundige vermoed ik beide, maar sla me niet dood als dit slechts gewauwel van een onwetende leek zou zijn. Een beleefde vermaning volstaat in dat geval, al dan niet vergezeld van een meewarige hoofdgebaar.
Om geen reden in het bijzonder besloot ik eerder dit jaar om elke (dag)vlindersoort te fotograferen die in ons bescheiden tuintje kwam fourageren. Vreemd genoeg zag ik vlinders die ik nooit eerder zag, terwijl ik andere wijdverspreide soorten wel verwachtte, maar niet zag. Zo bleven de distelvlinder en de kleine vos hardnekkig buiten m’n gezichtsveld.
Om al die rondvliegende fauna met naam en toenaam te kunnen noemen, laat ik me graag bijstaan door apps als Obsidentify. In deze geweldige tijd van beeldherkenning en prille artificiële intelligentie, kan ook een volslagen entomologische leek daarmee op kennerstoontje debiteren welke drie soorten zandoogjes hij in z’n tuin aantrof, terwijl hij de dag tevoren nog niet van hun bestaan afwist.
We zagen het bonte zandoogje, het bruine zandoogje, en het oranje zandoogje (vlnr). Op het eerste gezicht is het oranje zandoogje hier bruiner dan het bruine zandoogje, maar door het aantal witte stipjes (één of twee) in de zwarte oogjes op de vleugels laten ze zich vrij gemakkelijk onderscheiden. (klik op de foto om te vergroten)
?
Verder troffen we aan: gehakkelde aurelia, dagpauwoog, klein koolwitje, atalanta, en ook het muntvlindertje mag erbij. Deze laatste is eigenlijk een mot, maar een dagactieve, en daarom zien we de motheid even door de vingers. (klik op de foto om te vergroten)
De citroenvlinder liet zich meermaals zien, maar toen ik terugkwam met m’n tablet voor een fotosessie, was de vlinder telkens alweer gaan vliegen. Jawel, de fotografische uitrusting die ik gebruik, beperkt zich tot een niet al te dure tablet van enkele jaren oud. Met m’n Nokia 3310 kan ik weliswaar ook foto’s maken, doch de beeldkwaliteit daarvan is ronduit bedroevend. Met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid is de hoeveelheid state-of-the-artelektronica hier te onzent weinig representatief voor de doorsnee man van middelbare leeftijd met een ingenieursdiploma in elektronica/telecommunicatie op zak. Ik roei wel vaker tegen de stroom in, en doorgaans zonder veel erg, maar laat ons daar vooral niet verder over uitweiden.
Dit jaar zag ik ook voor het eerst koninginnenpages in de tuin. In eeneerder stukje schreef ik hoe ik in juli twee rupsen liet uitgroeien tot zulke prachtvlinders, en momenteel heb ik er opnieuw twee. Ik trof er drie aan als piepjonge rupsjes aan op spontaan uitgezaaide dilleplanten, en besloot ze op te volgen. In het laatste stadium zette ik er twee veilig apart, zoals ik ook eerder dit jaar al gedaan had. Intussen zijn ze verpopt. (klik op de foto om te vergroten)
op 4 september zag ik deze drie piepjonge rupsjes van de koninginnenpage na een eerste en tweede vervelling beginnen ze steeds meer op de karakteristieke kleurrijke rups te lijken 20 september: toen heb ik ze allebei veilig in een pot met een wat verse dille gestopt (het derde exemplaar vond ik niet meer terug)op 26 september begon de eerste rups zich vast te hechten aan een takje dat daarvoor in de pot voorzien was – en joepie, deze keer heb ik de rups daarmee bezig gezien!op 30 september verpopte de rups (de foto rechts is twee dagen na het verpoppen)de andere rups bleef nog een tijdje doorvreten, en verpopte uiteindelijk ruim een week later
Ik veronderstel dat ze nu rustig als pop gaan overwinteren en pas in april 2022 als vlinder tevoorschijn zullen komen. De derde vond ik niet meer terug. Wellicht zit die nu als pop ergens verscholen in m’n kleine moestuintje. Wordt over enkele maanden vervolgd!
Groeten, Guy
Helemaal terzijde: de buxusmot komt vaak in de media opdat ze ravages aanricht in van die nette tuintjes met van die netjes geknipte buxusstruiken, maar ik had er nog nooit eentje IRL gezien. Tot ergens in 2021 dus 😉
Al te vaak staan we er niet bij stil met welke eenvoudige zaken we heel wat diersoorten kunnen helpen in hun nimmer aflatende strijd om te overleven. Vaak kost het helemaal geen moeite en is zelfs het tegendeel het geval. Neem nu het snoeien van klimop. Een gaasschutting begroeid met klimop hoeft er niet per se te allen tijde een strak geschoren en bijna steriel ogend groen vlak te zijn. In het najaar vormt klimop bloeiende trossen waar massa’s insecten op afkomen. In september en oktober zijn de beschikbare nectarbronnen schaars geworden, en vaak is bloeiende klimop nog een van de laatste nectarbronnen in de buurt. Atalanta’s komen hier energie tanken voor hun lange tocht naar het zuiden. Dagpauwogen doen zich nog eens flink tegoed alvorens een beschut plekje te zoeken om te overwinteren. Naast atalanta’s en heel veel dagpauwogen, zagen we bonte zandoogjes foerageren, en exemplaren van de gewone pendelvlieg, de bijvlieg, de blinde bij, en nog een heleboel ander klein vliegend gespuis. Ook gewone wespen kwamen nog even langs voor een misschien wel laatste vreetpartij. (klik op de foto’s om te vergroten)
blinde bijdagpauwooggewone pendelvlieggehakkelde aureliabont zandoogjegewone wespatalanta en dagpauwoog
Ik vond het best wel een plezant spektakeltje, die massa krioelende vlinders en insecten rond zo’n bloementros in oktober. Soms loont luiheid. Kan je een beter excuus verzinnen om die snoeibeurt nog even uit te stellen?
zoekplaatje: hoeveel insecten tel je hier, en hoeveel soorten?
Groeten, Guy
Toevoeging: Het duurt jaren vooraleer klimop begint te bloeien. Je kan die wachttijd vermijden door klimop in struikvorm te kopen/stekken: die bloeit al het eerste jaar.
Begin juli vond ik een prachtige rups op de binnenkant van de deur van de serre. M’n eerste reflex bij het aantreffen van rupsen en andersoortige larven, is om ze bij de kippen te gooien. Die slaan zo’n heerlijk proteïnenpakketje nooit af, en doorgaans komt er toch maar één of andere onbestemde mot uit – nee, ik ben geen kenner. Deze vrij grote rups viel echter op door haar kleurenpracht: een koninginnenpage op het einde van haar levensfase als rups. Deze hap mochten de kiekens op hun buik schrijven. M’n kleine serre was wellicht niet de beste plaats om te gaan verpoppen, en al zeker niet de deur daarvan, dus heb ze in een bosje opgeschoten snijselder van vorig jaar gezet. Ik bedacht me dat ik een tijdje daarvoor een koninginnenpage eitjes zag afzetten op die snijselder, alsook op lavas en dille.
Een kleine week later zag ik twee zo’n rupsen op een kleine dillescheut zitten. Als ze daar zouden gaan verpoppen, dan zaten ze op een heel kwetsbare plaats. Het was een spontaan uitgekomen dilleplantje, dat ietwat ongelukkig aan de smalle doorgang naast de serre stond. De kans was nogal groot dat de rupsen daar vroegtijdig aan hun einde zouden komen, dus ik besloot om ze in een grote glazen pot te steken en de evolutie tot vlinder te volgen. Ik heb altijd al een zwak gehad voor dagvlinders – in tegenstelling tot hun nachtelijke soortgenoten die ik vooral als kippensnack beschouw. Ik gaf ze verse dille te eten, en bevochtigde de boel geregeld lichtjes met een plantenspuit. Ook stak ik twee dikkere takjes in de pot, waaraan ze zich konden vasthechten om te gaan verpoppen. Drie dagen hebben de rupsen flink gegeten – en flink gescheten. De vierde dag draaiden ze rondjes in de pot om een geschikt plekje te vinden, en daar bleven ze dan twee dagen bewegingloos zitten. Toen hingen ze zichzelf aan de tak vast met een gesponnen touwtje. Natuurlijk weeral onopgemerkt. De eerste verpopte toen we op bezoek waren bij m’n schoonouders, de tweede ’s nachts. De dekselse stiekemerds. Opmerkelijk hoe verschillend het kleur van de pop is, ook al leefden en verpopten ze in nagenoeg identieke omstandigheden. (klik op de foto om te vergroten)
6 juli 202111 juli 202111 juli 202112 juli 2021
Een kleine twee weken na het verpoppen haalde ik de stokjes met de poppen voorzichtig uit de glazen pot, en ik stak ze in een bloempot, op een plaats waar ze veilig en ongestoord konden ontpoppen en uitvliegen. Deze ochtend, toen ik met m’n luie en nog slaperige kop de kiekens te eten ging geven, zag ik de eerste vlinder op zo’n stokje zitten. Ik dolenthousiast natuurlijk, en direct terug naar binnen om m’n tablet te halen voor een fotosessie en om erover te tweeten. Nog geen twee uur later was ook de tweede koninginnenpage ontpopt. Het ontpoppen en het ontvouwen van de vleugels heb ik – je kan het al raden – beide keren helemaal gemist, maar gelukkig heb ik de koninginnenpages nog volop kunnen bewonderen terwijl hun vleugels aan het drogen waren. En ik heb de eerste vlucht van eentje gezien, tot aan de klimop enkele meters verderop. Wat een prachtige schepseltjes zijn het toch. (klik op de foto om te vergroten)
24 juli 202129 juli 2021
Op het WereldWijde Web van Wijsheid en Vooral Dwazekloterij vond ik deze timelapse opname van de transformatie van een koninginnenpage van rups tot vlinder.
Hoe wonderbaarlijk is zo’n onzichtbare metamorfose – de complexiteit van biologisch leven in z’n volle glorie. Een meer technische uitleg vind je bijvoorbeeld hier.