beestjes tellen

Enkele jaren geleden maalde m’n mentale molen nogal vaak op volle toeren, ook wanneer de omstandigheden dat helemaal niet vereisten, al werd het gelukkig maar zelden een mallemolen. Ergens in een wachtzaal zitten wachten betekende bijvoorbeeld het aantal vloertegels tellen, het aantal blaadjes aan de Ficus benjamina in de hoek zo nauwkeurig mogelijk schatten, de ouderdom van de wachtzaal bepalen aan de hand van de lichtschakelaars en de radiatorknoppen en intussen een verbeterde procedure bedenken voor periodiek onderhoud van semi-industriële wasmachines. M’n kop is nu sedert een jaar of vijf grotendeels stilgevallen, al weet ik niet goed in welke mate ik dit moet toejuichen dan wel als een veeg teken des tijds duchten.

Tegenwoordig zit ik in een wachtzaal vaker als een zak zachtkokende aardappelen gedachteloos naar de textuur van de wandbekleding te staren alsof ik door het leven murw geslagen ben, wat ik overigens ten stelligste tegenspreek.  Het leven lacht me min of meer toe en ik lach geregeld terug, al weet ik dat naar verluidt door m’n “resting face” goed te verbergen voor de buitenwereld. Ik schijn zelfs een beetje streng en boos te kijken wanneer ik me ergens op een dansvloer bij een leutig muziekje eens goed laat gaan*. Terwijl ik het bespelen van m’n vreemd gevormde luchtgitaar gewoon heel ernstig neem, zelfs tijdens nummers waaraan helemaal geen gitaar te pas komt. Me overmatig zorgen maken over hoe andere lui mij ervaren is nooit mijn forte geweest, zo ik me daarvan al bewust ben. Maar kom, we dwalen enigszins af. (* lees: dermate onhandig sta te stuipen dat men in elke andere context meteen professionele hulpverleners zou optrommelen)

Tellen doe ik nog steeds graag – tellen en lijstjes bijhouden. Of het nu gaat om het natellen van een doos met drieduizend smeltparels, het aantal stappen tot aan de apotheek of een lijstje bijhouden van het aantal wantsensoorten in de tuin, tellen heeft iets rustgevends en lijstjes geven structuur aan het universum. Het gaat helemaal niet om de feitelijke kennis van het aantal. Het boeit me werkelijk geen hol hoeveel systeemplafondtegels de longrevalidatiezaal van het Universitair Ziekenhuis Gent telt en de week nadien was ik het toch weer vergeten, maar ik telde ze trouw elke week.

Dit jaar besloot ik om eens bij te houden wat voor klein vliegend en kruipend ongedierte er te onzent zoal aan te treffen is. In onze bescheiden tuin annex kleine lochting telde ik 36 soorten spinnen, 19 soorten zweefvliegen, 24 soorten wantsen, vermoedelijk ongeveer 22 soorten bijen en 19 soorten dagvlinders. Zeker wat betreft de bijen konden ObsIdentify, Waarnemingen.be en de rest van het WereldWijde Web van Wijsheid en vooral Dwazekloterij me geen zekerheid verschaffen omtrent een aantal exemplaren, vandaar de approximatieve benadering.

Een vraag die bij het determineren van die beesten meer dan eens voor m’n voeten kwam liggen: wie verzon in hemelsnaam die naam? Zo passeerden onder meer de roodaarskniptor, de hottentottenvilla en de getijgerde lijmspuiter de revue. (klik op de foto’s om te vergroten)

Soms passeerde ik met m’n ouwe goedkope tablet net op het juiste ogenblik om iets plezants te filmen, en daarmee maakte ik dan enkele korte en fenomenaal knullige YouTubevideos:
(alle links openen in een nieuw tabblad)

* Hier betrapte ik een wespspin bij het inpakken van een prooi.
* Deze koninginnenpage die rond m’n oren fladderde was eitjes aan het leggen.
* Een volgroeide rups van een koninginnenpage op zoek naar een geschikte plaats om te verpoppen.
* Een dansende wolfspin die een vrouwtje tracht te verleiden.
* Ons tuinhuis wordt opgegeten door een Duitse wesp.
* Een kegelbijvlieg tijdens een flinke wasbeurt.
* Geile gehoornde metselbijen.
* Weidehommel drinkt suikerwater.

Ik maakte ook nog deze korte diavoorstellingen van de verschillende soorten spinnen en zweefvliegen die ik thuis spotte. De mooiste spin was ongetwijfeld de wespspin. Die had ik hier nooit eerder gezien. In de moestuin vond ik ook twee eicocons van wespspinnen. De babyspinnetjes moeten intussen reeds uit hun eitjes gekomen zijn, maar ze verlaten de cocon pas na de winter. Tenminste indien de hele boel niet geparasiteerd is door een af andere sluipwesp. (klik op de foto’s om te vergroten)


In 2023 kwamen ook drie Chinese wolhandkrabben op ons terras aan het schuifraam krasselen. Geen idee waarom die beesten steeds bij ons terechtkomen. Bij de buren laten ze zich nooit opmerken. Misschien denken die krabben “die Guy, dat is nogal eens een dierenvriend se, helemaal zot van beestjes en al, daar zijn we wellicht welkom“. En dan sodemieter ik ze meteen de diepvriezer in. (klik op de foto’s om te vergroten)

Het schijnt dat invriezen een niet al te vreselijke manier is om deze schadelijke invasieve exoten naar de eeuwige jachtwateren te helpen, tenminste als ik kenners ter zake mag geloven – en waarom zou ik dat niet doen? Pakweg een uur later gooi ik ze te grabbel voor de eksters. In het begin blijven de eksters argwanend op een afstandje want ze herkennen de krab niet als voedsel. Nieuwsgierig komen ze steeds dichterbij, terwijl de diepgevroren krab aan het ontdooien is. Zodra een ekster durft te proeven en in het snotje krijgt dat het eetbaar is, beginnen ook andere eksters zich aan te dienen om de krab op te peuzelen. (filmpje opent in nieuw tabblad)

Zo’n krab doet me altijd wat denken aan een of ander oeroud monster dat rechtstreeks uit de moerassen van de Jura komt gekropen, wat in feite ook goeddeels klopt maar dan in een iets handzamer formaat. M’n oude buurvrouw, die een decennium of zeven (!) geleden ‘diende’ bij vermogende lui en in die functie leerde hoe je veilig kleine Juramonsters met scherpe scharen kan hanteren, toonde me enkele jaren geleden hoe ik ze zijdelings kon vastpakken, nadat ik de avond voordien voor het eerst een Chinese wolhandkrab aan ons schuifraam gevangen had.
Ik ben vaak een beetje dom maar zelden geheel achterlijk, dus had ik dat gedaan met een stevige werkhandschoen die qua stevigheid en dikte tamelijk uit de kluiten gewassen was. Bij m’n eerste poging om dat beest langs achteren vast te nemen kneep het met z’n sterke scharen evenwel dwars door de beschermingshandschoen heen.

diepgevroren Chinese wolhandkrab


Dit jaar zag ik ook monstertjes die nog heel veel kleiner zijn, maar met een “ieuw!”-factor die disproportioneel groot is. Gevoelige zielen onthouden zich beter van het onderstaande filmpje. Het was wat prutsen met m’n ouwe tablet en een nog veel oudere microscoop, maar ik presenteer u: zelf gemaakte bewegende beelden van Demodex folliculitis! 🙂

Groeten,
Guy

peperverhalen

Vier jaar geleden had ik het gevoel dat m’n brein nog moest bekomen van jarenlange sufheid ten gevolge van steeds zwaardere pijnmedicatie, waartoe ik voor volstrekt niet-recreatieve doeleinden genoopt werd. De stream of consciousness die enkele jaren tevoren nog onafgebroken tekeer ging in m’n kop en gedurig met tien dingen tegelijk bezig was, leek helemaal stilgevallen te zijn. Het was stil in mijn hoofd, en dat zinde me niet.  Een groot neuroloog is aan mij geenszins verloren gegaan, maar ik dacht: als ik nu eens enkele steekhoudende zinnen probeer neer te pennen, zou dat niet wat helpen om terug enig mentaal rumoer aan te zwengelen? Zo gezegd zo gedaan, en ik begon moeizaam wat over m’n moestuintje te schrijven in een rustig hoekje van het internet, zonder goed te weten in welke richting ik daarmee wou gaan.

In die periode begon ik ook voor het eerst pepertjes en paprika’s te zaaien. Intussen begin ik er stilaan daadwerkelijk een en ander over te weten, en krijg ik er geregeld vragen over. Om bij die vragen naar te verwijzen, maak ik nu een apart webstekje met een layout die  (hopelijk) beter geschikt is om m’n peperervaringen op ietwat overzichtelijke wijze te bundelen.  (link opent in nieuw tabblad)

Groeten,
Guy

wat extra vogelvoer tijdens koude dagen: mezenbollen en spechtenstammen

Ik noem mezelf zonder al te veel schroom een dierenvriend – ik praat vaker tegen dieren dan ik in gezelschap durf toe te geven – en daarom zit ik niet alleen des zomers gedurig naar de onnozelste insectjes te turen, maar lok ik des winters ook al gaarne eens vogels naar m’n bescheiden tuintje. Dat doe ik door middel van het aanbieden van een voedzaam vogelbuffet, en desgevallend een portie vloeibaar water in tijden van vrieskou. Vogelvoer lukraak op de grond gooien zorgt steevast voor een hoop ruziënde eksters, kraaien en kauwen die alles bliksemsnel opschrokken en niks overlaten voor de kleintjes. De buurvrouw zet dagelijks een bord oud brood en etenresten neer, die door zulk gevogelte in een oogwenk soldaat gemaakt worden. Vermoedelijk praat die buurvrouw, een weduwe die kwiek de 90 nadert, nog meer tegen de dieren dan ik. Zelfredzaamheid sluit eenzaamheid geenszins uit. Elke woensdagnamiddag brengen we (ik of vrouwlief) haar ‘de boekskes’, haar twee favoriete weekbladen. Naar goede Vlaamse gewoonte staan de koffie en de koekjes al klaar, en luisteren we naar steeds weer dezelfde verhalen over vroeger. Niet zelden valt er een traan om haar bijna tien jaar geleden overleden echtgenoot.
Maar goed, we dwalen aanzienlijk af. De eksters, kraaien en kauwen die zich op haar dagelijkse bordje storten, zijn verder sterk en stoutmoedig genoeg om elders de rest van hun voedsel bij mekaar te harken. Daarom maakte ik een voederplankje dat enkel toegankelijk is voor de kleinere leden van het vogelrijk. Meesjes, vinken, roodborstjes en een stel heggenmussen maken er dankbaar gebruik van.  Het sporadische winterkoninkje en het koppeltje putters uit de directe omgeving wagen zich evenwel liever niet in het gaaswerk.
(klik op de foto’s om te vergroten)

Duiven, kraaien en kauwen kwamen wel gemorste brokjes snoepen, en haalden daarvoor soms acrobatische toeren uit, maar leerden snel dat het hoofdgerecht voor hen onbereikbaar is.

Mezenbollen in netjes hang ik nooit op. Mezen kunnen naar verluidt met hun pootjes verstrikt geraken in de netjes, en grotere vogels slagen er soms in om het hele ding ineens mee te nemen, zodat het plastieken netje ergens in de natuur terecht komt. Daar zorgt het niet alleen voor vervuiling, maar blijft het ook langdurig een gevaar voor dieren.  Een beter idee is – bijvoorbeeld – het ophangen van een houten stammetje met vogelvoer. Zoiets is redelijk eenvoudig zelf te maken door gaten te boren in een stuk dikke tak dat je ergens in een bos vindt, een stuk brandhout, of eender welk stuk (onbehandeld) hout. De gaten kan je vullen met een mengsel vogelvoer/(frituur)vet. Gebruik ongezouten vet, of vet met een zo laag mogelijk zoutgehalte. Ik gebruikte frituurvet van de Aldi. De verhouding zaadjes/vet kan je ongeveer 50/50 nemen, maar het is geen exacte wetenschap. Op het WWW lees je vaak dat je beter geen kippenvoer gebruikt, omdat dit te hard en te groot zou zijn voor andere vogels. (Nogal wat websites nemen zo’n dingen vaak even letterlijk als klakkeloos van elkaar over.) Ik durf dat ietwat te betwijfelen. Koolmezen spelen in ieder geval zonder probleem zonnebloempitten naar binnen, en wat ze niet lusten en op de grond laten vallen wordt wel opgegeten door duiven, kauwen of andere vogels – of door de kippen.
(klik op de foto’s om te vergroten)

In een vlaag van acuut enthousiasme – dat overkomt me wel vaker – overviel me de bedenking: waarom niet eens proberen om spechten te lokken? Ik had al geregeld spechten in de buurt gehoord tijdens hun schrijnwerkersbezigheden, maar nog niet vaak in de tuin gezien. Dus haalde ik m’n weerbarstige oude boormachine nog eens tevoorschijn, en een vlinderboor met geschikte diameter. In een groter stammetje dat zomaar tussen het brandhout lag, boorde ik gaten waarin je niet alleen vogelvoer kan stoppen, maar ook okkernoten (walnoten) kan vastklemmen. Onze notelaar gaf dit jaar een flinke opbrengst, en dat handvol noten zouden we niet missen. Het verbaasde me hoe snel een koppel grote bonte spechten het spechtenstammetje in de smiezen had. Die beesten hebben natuurlijk ook niks anders te doen dan heelder dagen te lopen zoeken waar er zoal iets te smikkelen valt. Een dag na het ophangen zag ik al een specht van de noten smullen. Tijdens de daarop volgende dagen zette ik m’n wildcameraatje ernaast, en voorzag ik het stammetje geregeld van verse noten. In de spechtenstam zitten ook gaten met zadenmengeling, zodat ook andere vogels er iets aan hebben.
(klik op de foto’s om te vergroten)

Ik maakte een filmpje waarin je een specht zo’n noot ziet openbeitelen. Wat een prachtige beesten zijn het toch. Het filmpje is te bekijken hier op YouTube.

Nog eenvoudiger is het om uitgebloeide zonnebloemen te laten staan, of in een bundeltje samen te binden, maar wanneer de winter eraan komt zijn de zonnebloempitten al allemaal verorberd. Je zou zo’n bundeltje kunnen bewaren tot de winter, en bijvoorbeeld pas ophangen wanneer het gesneeuwd heeft en vogels het meest moeite hebben met het vinden van voldoende voedsel om de winter door te komen.
(klik op de foto’s om te vergroten)

Groeten,
Guy


Merk je schabouwelijke spelfouten of onnozele onjuistheden op? Heb je vragen, opmerkingen of eigen ervaringen die je wil delen? Laat het gerust weten in de reacties!

wat extra licht tijdens donkere dagen

Een kleine vier jaar geleden, niet lang nadat m’n ‘tweede leven’ zich na veel gedoe aangediend had, trachtte ik voor de eerste keer zelf enkele pepertjes en paprika’s te kweken, volstrekt ondeskundig, en gebruik makend van zaadjes uit supermarktvruchten. Tomaatjes had ik al vaak geteeld, maar nog nooit zelf gezaaid.
Dat lukte allemaal aanzienlijk beter dan ik had gehoopt – laat staan verwacht. Doch m’n zaailingen waren lang en slungelig, en pas in augustus kon ik de eerste vruchten oogsten.

Het jaar nadien prutste ik met wat rommel en enkele leds een redelijk onnozel minigroeilampje in mekaar, alsook een minipropagator.  De zaadjes ontkiemden heel snel door de extra warmte, en de zaailingen groeiden als kool door het extra licht. Ik maakte de fout van de zaailingen te lang in de warme propagator te laten, en ik kreeg alsnog langgerekte zaailingen. Desondanks groeiden ze sneller en beter. Het lampje is veel te klein voor planten groter dan prille zaailingen, maar het is de voorbije jaren al heel nuttig gebleken. (klik op de foto’s om te vergroten)


In m’n tuinkot stond een defecte leeslamp al twee jaar te wachten op een betere bestemming dan het verzamelen van stof. Die lamp bouwde ik om tot een flexibele en wat grotere groeilamp. Dat gaf goede resultaten, maar de lamp was was eigenlijk nog steeds te klein voor m’n zaailingentafeltje aan het raam.


Begin dit jaar ging ik, alvorens te zaaien, opnieuw aan het knutselen.  Het resultaat was iets waarmee ik extra licht over een wat grotere oppervlakte kon geven. Het moest verstelbaar zijn in hoogte, om mee te gaan met de groei van de plantjes, en het mocht geen zonlicht tegenhouden – want dat is natuurlijk het allerbeste groeilicht. En het moest heel goedkoop te maken zijn, en in ieder geval heel energiezuinig. Met de huidige enigszins uit de hand gelopen energieprijzen ben ik daar nu heel bij om. En het gaf een mooi resultaat. (klik op de foto’s om te vergroten)


Eerder dit jaar zaaide ik zonnedauw, wat me twee mooie plantjes opleverde. Eentje heb ik op een slaapkamer aan een raam gezet. Helaas heeft onze woning weinig zonnige plekjes die geschikt zijn voor planten, en de beschikbare plaats op een zonnige vensterbank is nogal beperkt. De tweede zonnedauw kreeg een plekje op een plaats in huis die eigenlijk te donker is. Omdat ik het met veel ijver opgekweekte plantje niet wou laten verpieteren, flanste ik met een restje groeiledstrip, wat afvalhout en een overschotje verf een extra lamp in mekaar, speciaal voor dat plantje. Nu ben ik heel benieuwd om beide plantjes na het aankomende voorjaar opnieuw met elkaar te vergelijken.


Tip: als je plantjes aan een raam of onder en lamp zet, dan zal een reflecterende folie de hoeveelheid nuttig zonlicht voor de plantjes aanzienlijk verhogen. Je kan bijvoorbeeld ook een oude spiegel gebruiken. Zelfs een vel wit papier helpt. Ik gebruikte een restje radiatorfolie.



Ik schafte me ook twee extra ledlampen aan om tijdens de somberste donkere dagen gedurende enkele uren te laten branden. Niet meer dan dat, want energiekost en zo. Die lampen geven een zee van wit licht, maar worden helaas nogal warm aan de bovenkant en zijn niet enorm stevig gemaakt. Ze zijn dan ook spotgoedkoop. Een lamp sneuvelde deze winter in m’n tuinkot. Ik heb nu met koelpasta extra koelvinnen uit m’n elektronicaspullen bevestigd op de resterende lamp, om de levenduur hopelijk noemenswaardig te verlengen.



We sluiten intussen stilaan 2022 af, en in m’n lochtingste zijn slechts nog vier rode kolen, enkele gelijkgekleurde bietjes en een stuk of wat preistengels te vinden. Maar ik popel alweer om in februari aan het volgende moestuinseizoen te beginnen.



Groeten,
Guy



Vragen of opmerkingen? Shoot!

insectenvanger

Af en toe krijg ik van m’n dochter de dringende en dwingende instructie om me “Snel, papa! Snel! Snel!“ naar haar kamer te spoeden. Doorgaans betreft het de aanwezigheid van een of ander insectje, dat met de spoed van klank* verwijderd dient te worden. Naarmate het marsorder heftiger klinkt, wordt de kans groter dat het om een mug of spin gaat.
In ieder geval heb ik geleerd dat ik me maar beter voldoende voorbereid twee verdiepingen naar omhoog rep, met het nodige instrumentarium in aanslag om het arme diertje in kwestie ter plekke meedogenloos te vermorzelen, dan wel te vangen om het genadig buiten weer los te laten. Muggen zijn steevast het eerste lot beschoren. Op een zonnige novemberdag donderde er bij het openen van het veluxraam op haar kamer eens een verkleumde wesp (koningin?) naar beneden. Die bracht ik met een snoepwikkeltje goed en wel naar een veiliger onderkomen voor de winter.

Maar voor ander klein kruipend of vliegend gespuis is m’n stemming het zijden draadje waaraan hun leven hangt, en soms blijkt dat draadje niet opgewassen tegen mijn gemakzucht – of noem het anders maar efficiëntie. (Of zou het toch ordinaire luiheid zijn? It’s a thin line between luiheid en hang naar efficiëntie, en al zeker voor iemand die zich ooit tot het ingenieursgild geroepen voelde.) Er is namelijk het risico dat je – nog voor je de kamer verlaten hebt – ineens constateert dat er weliswaar nog een spinnenpootje tussen duim en wijsvinger bengelt, maar dat de rest van de spin spoorloos blijkt te zijn. En dat leidt dan weer onherroepelijk tot gesjouw met het meubilair in de kamer, teneinde de zevenpotige vluchteling te vinden, en dat allemaal met hoogst twijfelachtige succesratio en een bijna hysterische dochter. Om maar te zeggen, dan kies je toch iets sneller voor het veilige en snelle maar ongenadige scenario.

Doch heden bestaat m’n standaard interventiekit voor deze situatie niet alleen uit de klassieke vliegenmepper, maar tevens uit dit handige instrumentje. (klik op de foto’s om te vergroten)

Het is een handig insectenvangertje, bij diverse neringdoenderijen** te verkrijgen voor géén geld, en ik kreeg het eerder dit jaar cadeau van m’n schoonmoeder.  Zij zag het ergens liggen in de winkel en dacht dat het wel iets zou zijn voor mij. Ik geef haar daarin volkomen gelijk. Het is een enorm handig dingetje om insecten en spinnen van de muur of het raam te halen.

Ik gebruikte het ook al vaak om buiten insecten uit hun eigen biotoop te plukken, om beter rustig te kunnen bekijken en determineren, en vervolgens weer ongedeerd vrij te laten. Je bent zot van beestjes, of je bent het niet.

(Europese) hoornaar, mannetje, gevangen en weer vrijgelaten op 4 oktober 2022

Groeten,
Guy

* Verwijzing naar het nummer ‘Spoed Van Klank’ op de geweldige debuutelpee ‘ A Different Smell from the Same Perfume’ (1982) van de Belgische band Luna Twist

** Het was eerder te verkrijgen in Aldi en Lidl, maar is ook online te koop.

Kaapse zonnedauw zaaien

Vleesetende planten zijn ietwat fascinerend. Ons idee van een plant is doorgaans dat het een vorm van leven is die passief in de grond zit, en zo bewegingsloos mogelijk mineralen uit de grond zit te zuigen. We vinden het al een hele prestatie wanneer die tamme flora erin slaagt om min of meer de dagelijkse beweging van de zon te volgen – de ene soort als iets enthousiaster dan de andere – en bij duisternis langzaam de blaadjes dicht te vouwen. En dan blijken er planten te bestaan die liever zelf levende beesten vangen, dan zich lamlendig te laven aan mineralen die entropiegewijs langzaam vrijkomen uit beesten die toevallig in de nabije omgeving het loodje legden. Vooral de snel reagerende venusvliegenvangers spraken danig tot mijn verbeelding, toen ik destijds enkele decennia minder op de teller des tijds had.

Als kind vroeg ik me stiekem af wat er zou gebeuren als je een vinger in zo’n venusvliegenvanger zou steken. Mogelijks prikkelde de film ‘Invasion of the Body Snatchers‘ – de versie uit 1978 met Leonard Nimoy – m’n fantasie iets te ijverig. Als Spock plotseling mét mensenoren en zónder piew-piew-ruimtewapens zomaar ineens mensenetende peulen te lijf moest gaan, dan was alles mogelijk, dacht ik, en dan bekijk je plantaardig leven in de onmiddellijke leefomgeving maar beter met enige argwaan. Het plaatselijke plantenbestand bleek evenwel vrij onschuldig, zo bleek, tenminste als we de minder gevaarlijke doch hoogst hinderlijke distels en brandnetels even buiten beschouwing laten.

Ik ben al m’n hele leven zot van plantjes en beestjes en zo, en ik heb eigenlijk altijd graag zo’n vleesetend plantje willen hebben. Door andere prioriteiten (noem het voor mijn part gerust luiheid) en zuinigheid (weinig geld, ordinaire gierigheid, of afwisselend beide?) kwam het er maar niet van. Heden zit ik in een situatie waarin ik aanzienlijk meer vrije tijd heb  – wat je best benijdenswaardig kan vinden, tenminste als je de oorzaak van m’n ledigheid er niet hoeft bij te nemen.

de mensenetende plant Audrey, uit de film Little Shop of Horrors (1986)

Aan de financiële zijde van het leven bevind ik me ergens in de grenszone tussen ‘weinig geïnteresseerd in geld of rijkdom’ en ‘toch maar liever geen cent teveel uitgeven’. Eerder dit jaar kocht ik online zaadjes van Kaapse zonnedauw (Drosera capensis). En die zaadjes kwamen uit Canada, godbetert. Eventuele douanerestricties waren niet zo belangrijk. Zaadjes van Drosera capensis zijn zo onooglijk klein dat ze op een scanner niet waargenomen worden, en kunnen met een gewone brief verzonden worden.

De verpakking moet je heel voorzichtig openen, op een plek met veel licht en weinig tocht. Als je ze in een plastic zakje stopt, blijven ze gegarandeerd als een stofje aan de wand van het zakje hangen.  En wanneer je ze zaait, zie je niet waar de zaadjes terecht gekomen zijn.

de ‘stofjes’ in het plastic gripzakje zijn de zaadjes

De zaailingen en de volwassen plantjes zijn behoorlijk kieskeurig. Niet alleen verlangen ze veel licht en veel water, maar het is nog niet eender wélk water je ze geeft. Ze gedijen best in een neutraal medium, zonder veel voedingstoffen en mineralen, en drinken liefst regenwater. Geen gewone potgrond dus, zeker geen meststoffen, en zelfs in leidingwater zitten er teveel mineralen voor zonnedauw.

M’n zelfgekweekte zonnedauwtjes, ruim een half jaar nadat ik de zaadjes ontving.


Ik maakte een kleine fotomontage van het hele gedoe en plaatste het op Youtube: https://youtu.be/2KxNj7oPjCY


Voor meer informatie omtrent het zaaien en de verzorging, verwijs ik u gaarne naar het alleswetende WWW.

Groeten,
Guy


Meer weten over het zaaien en verzorgen van Kaapse zonnedauw?

Vragen, opmerkingen of tips? Laat het hier gerust weten!

lieveheersbeestjeshotel

Een dikke week geleden geleden had ik het over het legertje lieveheersbeestjeslarven (24 letters!) dat dit jaar als heuse miniterminators het bladluizenbestand op m’n groensels en andere flora redelijk meedogenloos termineerde.  

Alleen de dromedarisluis op m’n stekjes krulwilg konden ze niet de baas. Aangezien dromedarisluizen de grootste bladluizen zijn die te onzent voorkomen, is dat begrijpelijk. De populatie op m’n wilgenstekjes was evenwel klein, zichtbaar en traag genoeg om eigenhandig allemaal plat te knijpen.

dromedarisluizen

Natuurlijk zou ik gaarne elk jaar een efficiënt legertje lieveheersbeestjeslarven bij de hand hebben, dat ik desgewenst kan inzetten waar ik wil. M’n tuin en lochtingske zijn behoorlijk gifvrij, en in het najaar wordt de tuin niet ‘winterklaar’ gemaakt door alle mogelijke overwinteringsplaatsen ‘netjes’ op te ruimen. Ik heb doorgaans niet buitensporig veel op met ‘netjes’, en al zeker niet wanneer het tussen aanhalingstekens staat. In de tuin volstaat het dat het rommeltje helemaal onder controle is en geen enkel spuigat uitloopt – doch we dwalen af. Om de kans te verhogen dat er veel lieveheersbeestjes overwinteren in de onmiddellijke omgeving, zodat ze volgend voorjaar meteen terminatorgewijs aan de slag kunnen, wou ik dus enkele veilige extra overwinteringsplaatsen voorzien.

Nu wil het geval dat je geen twee planken en een schroef voor m’n neus kan leggen, of ik schroef de twee planken aan mekaar. Ik had nog enkele restjes afvalhout, en tussen het brandhout van de buurvrouw kon ik mooie stukken schors bijeen sprokkelen, dus ging ik aan de slag om een winters logement voor die nuttige beestjes in mekaar te flansen.

Met het hout maakte ik een bakje, dat ik deels vulde met lagen schors, en verder met gedroogd mos en droge klimopbladeren uit de tuin. Om het geheel goed beschut en droog te houden, bedekte ik de achterkant (die tegen de wand komt) met een stuk plastic van een zak zand uit de plaatselijke DHZ-zaak – altijd handig om enkele zo’n lege zakken te bewaren. De andere zijden bekleedde ik nogal abundant met grote stukken schors. Lieveheersbeestjes kruipen graag via gaten en spleten in beschutte plekjes om te overwinteren, dus zorg zeker dat er de nodige gaten kieren zijn waardoor ze naar binnen kunnen.
(klik op de foto’s om te vergroten)

Het resultaat is helemaal wat ik voor ogen had, althans qua uitzicht. Qua affectiviteit valt het natuurlijk nog af te wachten. Ik sluit vooralsnog niet uit dat het ding helemaal niet bewoond zal worden door lieveheersbeestjes, maar wel door allerlei ander gedierte en ongedierte. Voor hetzelfde geld zit er volgend jaar een hele nest wespen in. Weet ik eigenlijk veel – ik klooi tenslotte ook maar wat raak.

In het voorjaar was me ook al een gelijkaardige knutseldrang te beurt gevallen. Dat leidde toen tot dit resultaat. De bedoeling is dat de klimop er nog omheen groeit, zodat het boeltje uiteindelijk wat meer beschut hangt.

Tip: Wanneer je stukken boomschors gebruikt: plaats ze steeds met de holle kant naar beneden, als afdakjes, zodat water van mist of dauw niet kan verzamelen maar wegvloeit.

Groeten,
Guy

Vragen, opmerkingen of tips? Laat het hier gerust weten!

lieveheersbeestjes vs bladluizen

Elk jaar trekt de moestuinier ten strijde tegen bladluizen. Op ontelbare sites lees je tips en tricks en strategieën om de kleine rotbeestjes te verslaan. Een generatie of twee geleden maakte de doorsnee moestuinier weinig bezwaar tegen het gebruik van giftige smeerlapperij. Een lochting moest groensels opbrengen, en daarmee uit. De ‘boomergeneratie’ was toen nog volop, en zonder veel argwaan, aan het bouwen aan hun latere reputatie.

In m’n kindertijd kende ik al ‘E605’, de benaming waarmee men gemeenzaam het gif  (ethyl)parathion bedoelde. Dit sterke insecticide werd in België in 2002 bij wet verboden, en sinds 2005 in de hele Europese Unie, omdat het, welja, giftige smeerlapperij is. Toen ik kind was, werd dit middel voor zelfdoding gebruikt door de stiefvader van een tante of iets in die aard. De precieze familiale hoedanigheid van die rare man in kwestie kon ik destijd niet goed duiden, en het interesseerde me eigenlijk ook maar matig – ik had nooit enig woord met hem uitgewisseld, en zelfs amper een blik. Maar de E605 bleef me bij als iets akeligs dat je maar beter niet al te enthousiast over voedingswaren kiepert.

Zelf heb ik, ruim twee decennia later, ook wel eens een insecticide gebruikt.  Dat was een insecticide op basis van een chrysantenextract. De vermelding ‘BIO’ op de verpakking liet me in de waan dat het een volstrekt onschuldig goedje was, waarmee je zonder nevenschade dat kleine bladluisgepuis te lijf kon gaan. Wist ik toen veel. De bladluizen gingen eraan, en tegelijk de natuurlijke vijanden van de bladluizen, en wellicht ook nog wat andere collateral damage in de insectenwereld. Waardoor de boel enkele weken later alwéér onder de bladluizen zat.

Later probeerde ik nog allerlei huis- tuin- en keukenbrouwsels die me op het Wondere Web van Wijsheid ten zeerste aangeraden werden, het ene al harder meurend dan het andere. Ook lavameel, diatomeeënaarde en neemolie passeerden de revue, al dan niet in combinatie met de stinkende brouwsels.  En allen hadden ze een beperkt effect. De levenscyclus en voortplanting van bladluizen verlopen nu eenmaal aanzienlijk sneller dan die van hun predatoren, die eveneens wegbleven of het hoekje om gingen. Wat ik evenwel nog niet geprobeerd had, was om gewoon helemaal niks kunstmatigs te ondernemen tegen de ongewenste fauna.  Dat de natuur z’n eigen rommel maar oplost.

En de natuur deed dat voortreffelijk, stelde ik vast.

Twee jaar geleden plantte ik een spontaan ontsproten hopplantje tegen de zijkant van ons vrij recent gebouwde tuinkot annex fietsenkot. Die wand kon wel wat groene aankleding gebruiken. De hop doet het daar prima, en vanaf mei de bladluizen ook. Ik liet ze hun gang gaan, en vrij snel zat die hele hopplant vol met larven van lieveheersbeestje. De plant was een heuse kwekerij voor lieveheersbeestjes geworden. (Gelukkig niet alleen de Aziatische variant, maar ook het inheemse zevenstippelige en het kleinere tweestippelige lieveheersbeestje.)

Wellicht weet je wel dat lieveheersbeestjes en hun larven gaarne bladluizen opsmikkelen. Ik heb het allemaal geduldig zitten te begluren, en die larven zuigen inderdaad bladluizen leeg alsof het een lieve lust is, wat het voor die beestjes waarschijnlijk ook gewoon is. De ene na de andere bladluis ging eraan. En als ze al even stoppen met vreten, dan is het om te vervellen en daarna met een nog grotere eetlust verder te gaan. Een lieveheersbeestje legt in haar leven zowat 1000 eitjes. Elke larve kan honderden bladluizen opeten. (klik op de foto’s om te vergroten)

Wanneer ik een beginnende bladluizeninfestatie zag op andere planten – met name de tuinbonen blijken elk jaar een geliefkoosd doelwit te zijn in m’n kleine lochtingske – dan verhuisde ik enkele larven, en die begonnen dan meteen als een soort miniterminators alle aanwezige bladluizen te liquideren. Ook andere insecten of hun larven komen trouwens graag aan een bladluizenbuffet aanschuiven: zweefvliegen, gaasvliegen, oorwormen, schildkevers, sluipwespen, roofwantsen,…

Ik maakte dit korte en ietwat knullige filmpje van etende lieveheerbeestjeslarven op jonge akeleiplantjes: https://youtu.be/0fNtMU2yAj8

Een gezonde plant kan doorgaans lang genoeg een beginnende bladluizenplaag aan, tot er voldoende natuurlijke vijanden gearriveerd zijn om voor evenwicht te zorgen. Tenminste als de tuin voldoende aantrekkelijk voor insecten en vergifvrij is, en je die vijanden vrij spel geeft.

Besluit? Voortaan geen frustrerend geklooi meer met middeltjes om bladluizen tegen te gaan in m’n moestuintje.  Ik zorg vooral dat hun natuurlijke vijanden het goed naar hun zin hebben, en in ruil maken ze korte metten met de bladluizen. Misschien lukt dit het ene jaar al beter dan het andere, maar kom, dat zien we later dan wel weer.

Groeten,
Guy


Meer weten over lieveheersbeestjes?


Fun fact:
Lieveheersbeestjes hebben nogal wat verschillende benamingen naargelang het dialect.

bron: https://www.mijnwoordenboek.nl/dialect-vertaler.php?woord=lieveheersbeestje

over si en la

Ik ben eigenlijk een beetje lui. Al sedert het begin van 2022 denk ik: “Het is vast leuk om nog eens iets te schrijven, misschien over dit en dat, en niet te vergeten over si en la”. Het moestuinseizoen is intussen over de helft – de dagen zijn alreeds aan het korten – doch het kwam er niet van. Nochtans vond ik steeds meer onderwerpen waarover ik wel meer wou vertellen, aan iedereen en aan niemand in het bijzonder, wat in de praktijk evenwel neerkomt op nagenoeg niemand. Ik zou me kunnen uitsloven om allerlei excuses te verzinnen, maar daarvoor ben ik te lui. Wat al bij al ook gewoon ook de reden is waarom ik niks schreef. Dus waarom ook excuses verzinnen? Ik ben lui, punt.

Overigens is luiheid is volgens mij een onderschatte eigenschap. Van opleiding ben ik ingenieur. Wat is de voornaamste taak van een ingenieur? Zo veel mogelijk bereiken met zo weinig mogelijk energie. Wanneer dat lukt, noemt men dat doorgaans vooruitgang, in plaats van luiheid – al wil ik die zienswijze niet zover rekken dat ik bijgevolg gewoon vooruitstrevend zou zijn, en niet gewoon eerder lui. Ik neem genoegen met een mengeling van beide.

M’n luiheid nam overigens geen vorm aan waarin ik me in absolute ledigheid hulde. Ik observeerde de insectjes op m’n kleine erf, poetste al eens de ramen van m’n bescheiden woonstede, vulde geregeld de vaatwasmachine op enorm efficiënte wijze, en begon een Youtubekanaaltje. Een Youtubekanaaltje waar een nogal bescheiden hoeveelheid aan ‘content’ te aanschouwen valt, en nog behoorlijk amateuristisch ook, want ja: lui en zo.

Maar dat neemt natuurlijk allemaal niet weg dat ik nog vanalles ga schrijven, over dit en dat, en niet te vergeten over si en la.

Groeten,
Guy

(foto bovenaan: bruin blauwtje op bloem van oregano – 12 juli 2022)

Hommels, hommels, hommels! 

Hommel, hommels, hommels!  Het zou een boze uitroep van de kwaadaardige Baron van Neemweggen kunnen zijn, maar het is wat ik des zomers in ons voortuintje aantref, wanneer de oregano en het bonenkruid het op een uitbundig bloeien zetten, en de hommels daar al even uitbundig rondzoemen, begerig naar een portie verse nectar. Ik tracht om de verschillende soorten hommels in de tuin op het zicht te herkennen, vooralsnog met wisselend succes. Gelukkig hebben we het Wereldwijde Web van Wijsheid (en helaas tevens van enorm veel Dwazekloterij – maar dit volkomen terzijde) te onzer beschikking om ons daarin bij te staan. Ik maak me sterk dat ik nu wel de zes hommelsoorten kan herkennen die te onzent het vaakst voorkomen, met een nauwkeurigheid die vermoedelijk significant hoger is dan gokken. Een mens moet érgens beginnen.

akkerhommel (?) en aardhommel op bonenkruid

In 2021 werd ik voor de eerste keer in m’n 52-jarige leven gestoken door een hommel. Ik was namelijk een hommelnest aan het molesteren. Sta me toe hier enige duiding bij te geven. M’n kleine lochtingske wordt aan een zijde begrensd door een greppel waarin nogal wat brandnetels groeien. Elk jaar trek ik daar een hoop wortelstokken uit de grond, omdat anders de moestuin vol brandnetels komt te staan. Pesticiden mijd ik liever als de pest. Op een bepaald ogenblik zat ik vlakbij een onopgemerkt aardhommelnest te klooien, en dat lieten de beestjes me met aandrang weten. Ik neem het de diertjes niet kwalijk. Zelf zou ik wellicht veel harder steken, mocht een onverlaat onze gezinswoning komen vernielen. In ieder geval mocht ik mezelf gelukkig prijzen dat hommels behoorlijk zachtaardige beestjes zijn.

Nu ben ik het principe “potje breken, potje betalen” niet helemaal ongenegen, maar dat is niet de reden waarom ik besloot om een hommelkastje te maken. Hommels zijn mooie en nuttige dieren, en hun leefwereld wordt steeds meer bedreigd – en daarmee bedoel ik niet door occasionele onvoorzichtige brandnetelverwijderaars, voor alle duidelijkheid. In 2021 verdween een heel stuk groen met sterk gevarieerde biotoop in onze straat, ten bate van een projectontwikkelaar die de grond ooit voor een appel en een half ei op de kop tikte. Opnieuw minder ruimte voor bijen, hommels, padden, egels en nog veel meer lokale fauna en flora. Een enorm verschil zal een bijenhotel hier en een hommelkastje daar weliswaar niet maken, maar toch. Je mag het gerust een druppel op een hete plaat noemen, maar het is MIJN druppel op de hete plaat. Bovendien ben ik zot van beestjes, en ik zit ook nog eens graag te bricoleren met allerlei afvalrommel om er alsnog iets nuttigs van te maken.

In dit geval bestond die rommel uit planken van een wegwerppallet, een restje betonplex, een lade van een afgedankt bureaumeubel, de hoeken van een wegwerpfruitkistje, de glasplaat van een gesloopte printer/scanner, een restje hoekprofiel van een badkamerklus, en een injectiespuit van 20 ml.

een hoop rommel

Ik wou bij voorkeur een hommelkast met mogelijkheid om de hommels te begluren tijdens hun private bezigheden. De helft van de glasplaat leek me een geschikt formaat, dus sneed ik de glasplaat doormidden als basis voor alle andere afmetingen. Gemakshalve ga ik ervan uit dat het die beesten geen moer kan schelen of het allemaal een centimetertje meer of minder is. De ingangsopening leek me wel belangrijk. Volgens lui die er meer verstand van hebben dan ik, kruipen hommels graag door holletjes, en neem je maar beter een diameter tussen 16 en 20 mm – vandaar die uit de kluiten gewassen spuit.

We hebben een ‘buitenbak’ en een ‘binnenbak’ met daartussen een voorkamer. De binnenste bak, waar het eigenlijke nest komt, maak je zeker met onbehandeld hout. De openingen staan niet recht tegenover elkaar. De buitenopening heeft een platformpje om te landen en op te stijgen. Het binnenste nest is gevuld met droog mos en wat gebruikt strooisel uit het kippenhok, als nestmateriaal. (klik op de foto’s om te vergroten)

In de binnenste bakje zijn gaatjes geboord onder het nestmateriaal. Onderaan het nestbakje is er ventilatieruimte, wat gemakkelijk te maken was door de juiste stukken uit de bureaulade te zagen. Achteraan de buitenkast zijn gaatjes geboord. Zo kan overtollig vocht beter weg.

De bovenkant van het nestbakje komt 3 mm lager dan de bovenkant van de buitenbak, zodat de glasplaat er nog boven past. Het glas ligt dus veilig in de buitenbak en op het binnenste nestbakje.

Laat het nestbakje niet precies in de buitenbak passen. Hout ‘leeft’ en de kans is groot dat je de nestbak later niet meer uit de buitenbak krijgt. Ik heb de nestbak in de buitenbak vastgeklemd met twee stukjes plastiek die je gemakkelijk kan verwijderen.

Het dakje is een stuk watervaste plaat (‘betonplex’). Van een klusje in de badkamer had ik nog een stuk kunststof hoekprofiel over. Dat kan prima dienen om te zorgen dat het deksel op de hommelkast blijft zitten, en dient ook als druiprand. (De enige reden waarom er ook een smaller stukje op zit, is dat ik niet genoeg rest had van het bredere profieltje.)

Om het kastje hopelijk aantrekkelijker te maken voor hommels, heb ik de ingang wat kleur gegeven. De gebruikte verf is onschadelijke verf van de tijd dat onze kinderen nog kleuters waren. Wat vliegt de tijd. Gisteren waren het nog peuters, vandaag zijn het opgeschoten pubers en morgen danken ze ons alreeds af om ergens een eigen leven te gaan leiden.
De potjes met geel en blauw, de kleuren waartoe hommels zich naar verluidt het meest aangetrokken voelen, waren toevallig de enige potjes waarin de verf nog niet helemaal verhard was.

Het hommelkastje staat alvast op tijd klaar op een beschutte plaats. Vanaf eind februari beginnen hommelkoninginnen op zoek te gaan naar een nestplaats. Of m’n knutselwerk daadwerkelijk gebruikt zal worden door hommels? Dat zullen we pas na het voorjaar weten.

Groeten,
Guy

PS: Ik heb een geschikte terracotta bloempot gevonden om een hommelnestplaats met een omgekeerde bloempot te maken, zoals hier beschreven: https://landlooper.nl/hommelkasten/
Maar dat is voor een andere keer.

PS2: Mocht iemand dit lezen en denken “Hohoho, maar dat heeft die gozer helemaal verkeerd gedaan!”, laat het me gerust weten, zodat ik het kan verbeteren.