zonnebloempittenbuffet

Ik begrijp waarom sommige mensen uitgebloeide zonnebloemen zo snel mogelijk afknippen en weggooien. Want dat is niet meer netjes, en wat moeten de buren wel denken van zulk een schabouwelijke verwaarlozing van hun leefomgeving?!  Ik knipte uitgebloeide zonnebloempitten ook wel eens af om aan de kippen te geven, maar uiteindelijk wordt dat residentieel pluimvee reeds alle dagen van het jaar verwend met een gevarieerde en vermoedelijk ook lekkere zadenmengeling.

Uitgebloeide zonnebloemen kunnen evenwel mooie tafereeltjes opleveren, en het organische materiaal kan je sowieso ook als grondstof beschouwen, in de plaats van als visueel hinderlijke vuiligheid.

Ik heb de uitgebloeide zonnebloemen te onzent laten staan, ten behoeve van rondfladderend gevogelte dat z’n reserves wil aanvullen, teneinde een barre winter zo heelhuids mogelijk te doorstaan. Winter is coming, en daar kan je je als klein warmbloedig beestje maar beter op voorbereiden. Omgewaaide zonnebloemen heb ik in bundeltjes opgehangen. De zonnebloempitten vormen nu al de hele herfst een aantrekkelijk buffet voor kool- en pimpelmeesjes. En de leeggepikte restanten mogen deze winter in m’n kleine lochtingske rustig vergaan tot voedingsstoffen voor de volgende generatie planten. Wellicht knip ik enkele stengels in stukken van een centimeter of vijftien, om te laten drogen als neststengels voor een nieuw bijenhotel.

Ik heb m’n wildcamera ingeschakeld om een en ander vast te leggen. Het volstrekt amateuristische karakter van de methode vertaalt zich helaas in een evenredig matige kwaliteit van de beelden, maar zoals iemand me op Twitter antwoordde “Zolang je kan zien wie er langsgeweest is, maakt dat allemaal niet uit, toch?”  En gelijk heeft ze. (Het helpt natuurlijk ook niet dat ik de beelden comprimeer, om binnen de grenzen van de opslagruimte van een gratis WordPress-account te blijven.)

Vooral koolmezen maakten gebruik van het zonnepittenbuffet, en af en toe een pimpelmees. (klik op de foto’s om te vergroten)

Vorige zondag zag ik dat de pitjes bijna allemaal op waren, en nam ik de camera voor de laatste keer weg. Hoeveel onscherpe beelden van een koolmees op een verwelkte zonnebloem wil een mens tenslotte hebben? M’n hart maakte een klein sprongetje toen ik op de laatste beelden deze grote bonte specht zag. Ja, die lustte blijkbaar ook wel een zonnebloempitje, en bij voorkeur een heleboel. Ik heb al meermaals een groene specht in de tuin gezien – en het onmiskenbare geluid van een specht aan het werk, timmerend aan een nieuwe woonst in een naburig bosje, was me vorige winter ook niet ontgaan. Het was evenwel de eerste keer dat ik een grote bonte specht in de tuin zag.

De allerlaatste foto die op de camera stond, is die van deze pimpelmees die in de camera haar beklag lijkt te maken over de gulzigheid van de vorige gast aan het zonnebloempittenbuffet: “Hey, heb je dat gezien? Die gozer heeft gewoon alles opgevreten!”

Groeten,
Guy

Advertentie

over de koninginnenpage en andere vlinders in den hof

Ligt het aan de meer gunstige weersomstandigheden, of aan de mooie actie MaaiMeiNiet, dat ik dit jaar veel meer vlinders spotte dan de voorbije jaren? Als volstrekt ondeskundige vermoed ik beide, maar sla me niet dood als dit slechts gewauwel van een onwetende leek zou zijn. Een beleefde vermaning volstaat in dat geval, al dan niet vergezeld van een meewarige hoofdgebaar.

Om geen reden in het bijzonder besloot ik eerder dit jaar om elke (dag)vlindersoort te fotograferen die in ons bescheiden tuintje kwam fourageren. Vreemd genoeg zag ik vlinders die ik nooit eerder zag, terwijl ik andere wijdverspreide soorten wel verwachtte, maar niet zag. Zo bleven de distelvlinder en de kleine vos hardnekkig buiten m’n gezichtsveld.

Om al die rondvliegende fauna met naam en toenaam te kunnen noemen, laat ik me graag bijstaan door apps als Obsidentify. In deze geweldige tijd van beeldherkenning en prille artificiële intelligentie, kan ook een volslagen entomologische leek daarmee op kennerstoontje debiteren welke drie soorten zandoogjes hij in z’n tuin aantrof, terwijl hij de dag tevoren nog niet van hun bestaan afwist.

We zagen het bonte zandoogje, het bruine zandoogje, en het oranje zandoogje (vlnr). Op het eerste gezicht is het oranje zandoogje hier bruiner dan het bruine zandoogje, maar door het aantal witte stipjes (één of twee) in de zwarte oogjes op de vleugels laten ze zich vrij gemakkelijk onderscheiden. (klik op de foto om te vergroten)

Verder troffen we aan: gehakkelde aurelia, dagpauwoog, klein koolwitje, atalanta, en ook het muntvlindertje mag erbij. Deze laatste is eigenlijk een mot, maar een dagactieve, en daarom zien we de motheid even door de vingers. (klik op de foto om te vergroten)

De citroenvlinder liet zich meermaals zien, maar toen ik terugkwam met m’n tablet voor een fotosessie, was de vlinder telkens alweer gaan vliegen. Jawel, de fotografische uitrusting die ik gebruik, beperkt zich tot een niet al te dure tablet van enkele jaren oud. Met m’n Nokia 3310 kan ik weliswaar ook foto’s maken, doch de beeldkwaliteit daarvan is ronduit bedroevend. Met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid is de hoeveelheid state-of-the-artelektronica hier te onzent weinig representatief voor de doorsnee man van middelbare leeftijd met een ingenieursdiploma in elektronica/telecommunicatie op zak. Ik roei wel vaker tegen de stroom in, en doorgaans zonder veel erg, maar laat ons daar vooral niet verder over uitweiden.

Dit jaar zag ik ook voor het eerst koninginnenpages in de tuin. In een eerder stukje schreef ik hoe ik in juli twee rupsen liet uitgroeien tot zulke prachtvlinders, en momenteel heb ik er opnieuw twee. Ik trof er drie aan als piepjonge rupsjes aan op spontaan uitgezaaide dilleplanten, en besloot ze op te volgen. In het laatste stadium zette ik er twee veilig apart, zoals ik ook eerder dit jaar al gedaan had. Intussen zijn ze verpopt. (klik op de foto om te vergroten)

Ik veronderstel dat ze nu rustig als pop gaan overwinteren en pas in april 2022 als vlinder tevoorschijn zullen komen. De derde vond ik niet meer terug. Wellicht zit die nu als pop ergens verscholen in m’n kleine moestuintje. Wordt over enkele maanden vervolgd!

Groeten,
Guy

Helemaal terzijde: de buxusmot komt vaak in de media opdat ze ravages aanricht in van die nette tuintjes met van die netjes geknipte buxusstruiken, maar ik had er nog nooit eentje IRL gezien. Tot ergens in 2021 dus 😉

laat klimop maar bloeien

Al te vaak staan we er niet bij stil met welke eenvoudige zaken we heel wat diersoorten kunnen helpen in hun nimmer aflatende strijd om te overleven. Vaak kost het helemaal geen moeite en is zelfs het tegendeel het geval. Neem nu het snoeien van klimop. Een gaasschutting begroeid met klimop hoeft er niet per se te allen tijde een strak geschoren en bijna steriel ogend groen vlak te zijn. In het najaar vormt klimop bloeiende trossen waar massa’s insecten op afkomen. In september en oktober zijn de beschikbare nectarbronnen schaars geworden, en vaak is bloeiende klimop nog een van de laatste nectarbronnen in de buurt. Atalanta’s komen hier energie tanken voor hun lange tocht naar het zuiden. Dagpauwogen doen zich nog eens flink tegoed alvorens een beschut plekje te zoeken om te overwinteren. Naast atalanta’s en heel veel dagpauwogen, zagen we bonte zandoogjes foerageren, en exemplaren van de gewone pendelvlieg, de bijvlieg, de blinde bij, en nog een heleboel ander klein vliegend gespuis. Ook gewone wespen kwamen nog even langs voor een misschien wel laatste vreetpartij. (klik op de foto’s om te vergroten)

Ik vond het best wel een plezant spektakeltje, die massa krioelende vlinders en insecten rond zo’n bloementros in oktober. Soms loont luiheid. Kan je een beter excuus verzinnen om die snoeibeurt nog even uit te stellen?

 zoekplaatje: hoeveel insecten tel je hier, en hoeveel soorten?

Groeten,
Guy

Toevoeging:
Het duurt jaren vooraleer klimop begint te bloeien. Je kan die wachttijd vermijden door klimop in struikvorm te kopen/stekken: die bloeit al het eerste jaar.

—————————————————————————————————–
zie ook:
https://www.naturetoday.com/intl/nl/nature-reports/message/?msg=25544

https://www.vogelbescherming.nl/actueel/bericht/klimop-vergeten-en-onderschat

https://www.natuurpunt.be/nieuws/klimop-zegen-plaag-20130228

https://www.vtwonen.be/tuinieren/plant/struikklimop-hedera-arborescens/

https://www.laurencemachiels.be/blog/alles-wat-je-nog-niet-wist-over-klimop

http://www.van-dingenen-over-planten.nl/69.%20Klimop%20-%20een%20beetje%20vreemd.html

https://www.trouw.nl/nieuws/klimop-laat-duidelijk-zien-wanneer-hij-volwassen-is~bb043f92/#:~:text=Klimop%20is%20een%20dwarsligger%20die,andere%20planten%20het%20laten%20afweten.
—————————————————————————————————–

’t is weer voorbij die natte zomer

Het was een vreemd moestuinseizoen. In april liepen m’n jonge peper-, paprika- en tomatenplantjes zonnebrand op, omdat het veel zonniger was dan de koude temperatuur liet uitschijnen. In juni was het warm maar nat, en verder kunnen we de zomer nog het best samenvatten als een koele, natte ellende. Intussen is de zomer stiekem overgegaan in herfst – en niemand die het verschil gemerkt heeft. Of toch wel: de dagen worden sneller korter dan een bioritme van middelbare leeftijd kan volgen, en zelfs in huis beginnen de blaadjes van de bomen te vallen. Het betreft hier – voor alle duidelijkheid – specifiek blaadjes van piepjonge granaatappelboompjes. Want geef me zaadjes en ik prop ze in een portie grond, en in het geval van die granaatappelzaadjes bleek het ontkiemen heel goed te lukken. Ik heb geen noemenswaardig idee wat ik moet aanvangen met een granaatappelboompje dat in ons klimaat geen vruchten zal voortbrengen, als ze al winterhard zouden blijken, laat staan waar acht exemplaren in hemelsnaam goed voor zijn. Maar ach, zolang we ons maar amuseren, en het leven is in ieder geval te kort om ons zorgen te maken over dat soort onbenulligheden.

De voorbije drie jaar werden we getrakteerd op warme en zeer droge zomers, die menig moestuinier deden wennen aan de idee dat het volstrekt normaal is om tomaten in open lucht te kweken, hier in ons tochtgat aan de Noordzee. De onmiskenbaar aan de gang zijnde klimaatverandering betekent evenwel niet dat we rustig evolueren naar een gezellig ‘tikkeltje warmer’ klimaat, maar vooral dat het weer steeds vaker neigt naar extremen: drie kurkdroge jaren werden nu gevolgd door de natste zomer van de laatste eeuw of twee.

De moestuiniers die – met meer vertrouwen dan ooit – hun tomaten onbeschut in open lucht geplant hadden, waren er snel aan voor de moeite. Phytophthora, ook wel gekend als tomatenziekte, patattenplaag, of diverse variaties daarop, zette gezwind een domper op de tomatenvreugde. M’n overmoedige testje om vier soorten kerstomaatjes te kweken, teneinde volgend jaar enkel de beste van de vier variëteiten te behouden, werd een sisser van formaat. Het hielp niet om de aangetaste stukken weg te knippen – de aantasting viel niet bij te houden. Eind juli moest ik uiteindelijk de strijd staken en alle buitentomaten opgegeven.

Het is natuurlijk een beetje spijtig en zo, want tenslotte hebben we daar wel enige energie in gestoken, maar ik werd er niet bijzonder ongelukkig van. De voorbije jaren mochten we genieten van een uitzonderlijke tomatenoogst, ook van planten die gewoon in de buitenlucht stonden. Klimaatverandering of geen klimaatverandering, het kan niet élk jaar uitbundig tomatenfeest zijn. Bovendien is het leven te kort, of val ik alweer oeverloos in herhaling? We hebben ook nog zeven tomatenplanten in m’n kleine serre. Deze hebben het goed overleefd maar gaven weliswaar een zuinige oogst. Weldra kan ik de allerlaatste tomaten van dit godverzopen jaar plukken.

Wat me nog het meest verbaasde, is dat de paprika veel minder last had van die droeve zomer dan ik verwacht had. De puntpaprika floreerde alsof er helemaal niks aan de hand was, de ‘Yellow Elephant’ bezorgde ons mooie joekels, en er leek maar geen einde te komen aan die kleine oranje snackpaprika’s. We kunnen, vandaag zegge en schrijve 22 oktober, nog steeds volop paprika oogsten.

De pepertjes (Spaanse,jalapeño en habanero) deden het minder uitbundig dan vorig jaar, maar al bij al valt het wel mee. Een dezer dagen, alleszins voor november z’n intrede doet, oogst ik de laatste pepertjes om de derde batch sambal oelek van dit jaar te maken – we zullen in 2021 slechts aan de helft van de twee en een halve kilo van vorig jaar geraken. We gaan nog steeds niet aan ontbering en scheurbuik ten onder gaan, vermoed ik.

Voor het eerst in jaren heb ik geen enkel trosje druiven kunnen oogsten van m’n ene druivelaar. Ik dacht dat ik deze keer de boel helemaal gesnoeid had zoals het hoort. De groei van de trosjes begon veelbelovend, maar uiteindelijk kreeg ik niet meer dan deze verschrompelde bolletjes. Hopelijk volgend jaar beter!

Groeten,
Guy

de microscoop

Als kind wou ik al graag weten hoe de dingen in mekaar zaten. Ook levende flora en fauna konden op m’n interesse rekenen. Vermoedelijk met meer interesse dan een ander kind trok ik al eens een pootje van een insectje uit, en zo leerde ik bijvoorbeeld dat het aantal poten van de doorsnee spinachtige behoorlijk redundant is, al stond dat woord toen nog niet in m’n persoonlijke woordenboekje. Van m’n ouders, nooit verlegen om een geschenk een educatieve draai te geven, kreeg ik ooit eens een speelgoedmicroscoop cadeau. Het was ongetwijfeld een geschenk met impact op het gezinsbudget van die maand, en ik was er enorm blij mee. Maar het bleef een speelgoedmicroscoop met hier en daar onderdelen van plastiek, dat wonderbaarlijke moderne materiaal dat de mensheid een geweldige toekomst met onbegrensde mogelijkheden en zonder zorgen zou bezorgen. De mogelijkheden en de kwaliteit waren heel beperkt, al viel het naar hedendaagse speelgoednormen heel goed mee. Je kon ermee niet alleen verschillende body parts van insecten nader bekijken, je kon zelfs onzichtbare dingen zichtbaar maken – ook in de sfeer van menselijke voortplantingsmechanismen, leerde ik al snel. Een goed verstaander heeft maar een half woord nodig, en bij voorkeur nog minder. Want voor je het weet, gaat het de vulgaire toer op, en dat willen we maar liever vermijden.
Ik heb geen idee hoe het die microscoop later vergaan is. Mijn memorie laat wel eens steken vallen – steeds vaker, merk ik helaas op.

Een slordige 35 jaar later – sla me niet dood voor een foutenmarge van een jaar of drie, vier – kreeg m’n dochter een microscoopset cadeau van m’n broer. Ook hier was sprake van educatief oogmerk, en m’n dochter was reuze blij met zo’n mooi kerstgeschenk. In de jaren die volgden werd de set geregeld uitgehaald, wat steeds m’n volle aandacht en praktische hulp lokte, maar ook dit exemplaar bleef een speelgoedexemplaar. Ik bleef sporadisch eens het lemma ‘microscoop’ intikken op een bekende tweedehandssite, maar buiten de categorie speelgoed. Ik was daar fanatiek noch ambitieus in, en buitenkansjes dienden zich niet spontaan aan.

Tot een maand of drie geleden. Ik zag een zoekertje waarin een “Russische microscoop Mbu-4 Zenith” aangeboden werd voor de prijs van 25 euro. Het was een oud maar oorspronkelijk degelijk ding, mogelijks haperde er hier en daar iets aan, en voor die prijs kon je niet al te bedrogen uitkomen. Bovendien was het van Russische makelij, en je kan van die oude Oostblokrussen zeggen wat je wil, maar ze konden wel oerdegelijke optische instrumenten maken. En het was op nog geen tiental kilometer van onze bescheiden woonstee. Ik vermoedde een buitenkansje, of toch iets wat naar een buitenkansje neeg, en hapte toe. (klik op foto om te vergroten)

Ik ben geweldig blij met de aankoop. Ja, het is een oud ding. Nee, er zijn geen toeters en bellen aan. Nee, het is niet in perfecte staat. Maar de microscoop werkt uitstekend.  In originele stalen behuizing, en met alle oorspronkelijke objectieven, oculairs en diafragma’s aanwezig. De sluiting van de behuizing had een weinig herstelwerk nodig, en de vlakke lichtspiegel is gebarsten. De holle spiegel is echter intact, en daarmee verkrijg je in huis prima resultaten zonder enige extra verlichting, mits de nabijheid van een raam, zelfs op een bewolkte dag. Volgens het identificatieplaatje is het instrument gemaakt in 1967 – het is dus iets ouder dan mezelf.  

(beschrijving van een iets modernere versie van dit instrument op een veilingsite in 2018, toen geveild voor 50 euro)

Ook al is het een oud en goedkoop toestel, het werkt onnoemelijk veel beter dan eender welk speelgoedspul. Het vergt enig zoekwerk qua positionering, maar het blijkt ook te lukken om met m’n aftandse tablet redelijke foto’s te maken van het beeld. Waarom met een aftandse tablet, hoor ik niemand in het bijzonder vragen? Wel, om de eenvoudige reden dat de kwaliteit van de camera in m’n Nokia 3310 geen hol waard is, en omdat het me net iets te onhandig lijkt om met de camera van de laptop tegen het oculair te staan klooien.

Aan het raam kleeft zo’n zelfklevende vliegenval, waaraan vliegen en vliegjes blijven plakken in plaats van zich irritant en eindeloos tegen het raam te pletter te blijven vliegen. Dat is natuurlijk een vanzelfsprekend onderwerp om aan de microscoop te… euh… onderwerpen (klik op foto om te vergroten):


Stuifmeel van akelei:


Vandaag kroop er een huisstofmijt op de arm van m’n levenspartner, wat natuurlijk een mooie gelegenheid was om zo’n beestje onder de microscoop te leggen. Ik nam snel een klein stukje doorzichtige tape, en plukte daarmee zachtjes het beestje van de arm. Tegen beter weten in, alsook tegen het advies van de partner, toonde ik de beelden aan onze dertienjarige dochter die een halve insectenfobie heeft (klik op foto om te vergroten):

Ik zweeg gelukkig wijselijk over het gemiddelde aantal van die diertjes dat een doorsnee matras huisvest, dus ze komt het wel te boven. Omdat ze toen net een ‘velleke’ van haar been trok, na een in het buitenland opgelopen bescheiden geval van zonnebrand, en om de aandacht enigszins af te leiden van de gruwelijke voorgaande beelden, gooide ik dat ook maar onder het objectief:

die huidporiën!

Groeten,
Guy

Note to self: ik wil zeker eens een beerdiertje vinden en bekijken onder de microscoop. Geweldige diertjes zijn dat.

Toevoeging 20/11/2021:
Er zitten bladluizen op het peperplantje dat al drie jaar in huis staat. Het blijkt om de groene perzikluis te gaan. (klik op foto om te vergroten)

de koninginnenpage

Begin juli vond ik een prachtige rups op de binnenkant van de deur van de serre. M’n eerste reflex bij het aantreffen van rupsen en andersoortige larven, is om ze bij de kippen te gooien. Die slaan zo’n heerlijk proteïnenpakketje nooit af, en doorgaans komt er toch maar één of andere onbestemde mot uit – nee, ik ben geen kenner. Deze vrij grote rups viel echter op door haar kleurenpracht: een koninginnenpage op het einde van haar levensfase als rups. Deze hap mochten de kiekens op hun buik schrijven. M’n kleine serre was wellicht niet de beste plaats om te gaan verpoppen, en al zeker niet de deur daarvan, dus heb ze in een bosje opgeschoten snijselder van vorig jaar gezet. Ik bedacht me dat ik een tijdje daarvoor een koninginnenpage eitjes zag afzetten op die snijselder, alsook op lavas en dille.

Een kleine week later zag ik twee zo’n rupsen op een kleine dillescheut zitten. Als ze daar zouden gaan verpoppen, dan zaten ze op een heel kwetsbare plaats. Het was een spontaan uitgekomen dilleplantje, dat ietwat ongelukkig aan de smalle doorgang naast de serre stond. De kans was nogal groot dat de rupsen daar vroegtijdig aan hun einde zouden komen, dus ik besloot om ze in een grote glazen pot te steken en de evolutie tot vlinder te volgen.  Ik heb altijd al een zwak gehad voor dagvlinders – in tegenstelling tot hun nachtelijke soortgenoten die ik vooral als kippensnack beschouw.
Ik gaf ze verse dille te eten, en bevochtigde de boel geregeld lichtjes met een plantenspuit. Ook stak ik twee dikkere takjes in de pot, waaraan ze zich konden vasthechten om te gaan verpoppen. Drie dagen hebben de rupsen flink gegeten – en flink gescheten. De vierde dag draaiden ze rondjes in de pot om een geschikt plekje te vinden, en daar bleven ze dan twee dagen bewegingloos zitten. Toen hingen ze zichzelf aan de tak vast met een gesponnen touwtje. Natuurlijk weeral onopgemerkt. De eerste verpopte toen we op bezoek waren bij m’n schoonouders, de tweede ’s nachts. De dekselse stiekemerds. Opmerkelijk hoe verschillend het kleur van de pop is, ook al leefden en verpopten ze in nagenoeg identieke omstandigheden. (klik op de foto om te vergroten)

Een kleine twee weken na het verpoppen haalde ik de stokjes met de poppen voorzichtig uit de glazen pot, en ik stak ze in een bloempot, op een plaats waar ze veilig en ongestoord konden ontpoppen en uitvliegen. Deze ochtend, toen ik met m’n luie en nog slaperige kop de kiekens te eten ging geven, zag ik de eerste vlinder op zo’n stokje zitten. Ik dolenthousiast natuurlijk, en direct terug naar binnen om m’n tablet te halen voor een fotosessie en om erover te tweeten. Nog geen twee uur later was ook de tweede koninginnenpage ontpopt. Het ontpoppen en het ontvouwen van de vleugels heb ik – je kan het al raden – beide keren helemaal gemist, maar gelukkig heb ik de koninginnenpages nog volop kunnen bewonderen terwijl hun vleugels aan het drogen waren. En ik heb de eerste vlucht van eentje gezien, tot aan de klimop enkele meters verderop. Wat een prachtige schepseltjes zijn het toch. (klik op de foto om te vergroten)

Op het WereldWijde Web van Wijsheid en Vooral Dwazekloterij vond ik deze timelapse opname van de transformatie van een koninginnenpage van rups tot vlinder.

Hoe wonderbaarlijk is zo’n onzichtbare metamorfose – de complexiteit van biologisch leven in z’n volle glorie. Een meer technische uitleg vind je bijvoorbeeld hier.

Groeten,
Guy

minitomaatjes: keuzestress

Zaaien in een klein lochtingske is ook altijd een beetje keuzestress. Zo heb ik zaad van vier soorten kerstomaatjes. Welke groeiden nu weer het best, hadden het meest opbrengst en welke waren het lekkerst? Maar kan je die uit een serre qua smaak wel zomaar vergelijken met in open lucht gekweekte exemplaren? En hoe kleiner het lochtingske, hoe prangender de keuze. Kan tellen, zo qua first world problem.

Ik heb zaadjes van ‘Piccolo’, alsook van afstammelingen van een niet nader gespecifieerd tomatenplantje dat ik jaren geleden kocht bij een lokale neringdoener, en van in de supermarkt gekochte tomaten die ik bij gebrek aan beter “Mini-Pruimtomaatjes van Delhaize” (MPD) en “Zoete Minitomaatjes van Delhaize” (ZMD) noem. Dit jaar ga ik ze alle vier in precies dezelfde omstandigheden opkweken: op dezelfde plaats, in dezelfde potten en in dezelfde potgrond. De tomaatjes zullen vervolgens beoordeeld worden door een volstrekt ondeskundige jury onder leiding van mezelf, en bestaande uit mezelf, vrouwlief en eventueel bezoek. De kinderen onthouden zich – zij trekken immers hun puberneusje op voor eender welke tomaat die niet tot saus zonder brokjes of tot ketchup getransformeerd is. Volgend jaar zaai ik slechts één, mogelijks twee soorten kerstomaatjes. Minstens twee van de vier variëteiten gaan de vergetelheid tegemoet en gooi ik uit het bakje waarin ik de enveloppen met zaadjes bewaar.

Of dat wel goed een resultaat geeft, zo met zaadjes van tomaten uit de supermarkt? Jazeker!
Vorig jaar probeerde ik de variëteit “Smaak Tomaten van Delhaize” (STD), en dat gaf geweldig mooie planten met een grote opbrengst aan heerlijke tomaten. Dit jaar zaaide ik er meerdere.

Ik heb de vier concurrerende tomatenplantjes vandaag verspeend in hun definitieve emmer pot. Voorlopig blijven ze nog even beschut in de kas staan, maar later krijgen ze een mooi zonnig plekje. Let the games begin – tomaatjes, 👏 groeien maar!

Op de foto zie je ook onderstaande vreemde constructie. De komkommers in de serre geven altijd zo’n woekering. Ik probeer de uitlopers dan met touwtjes naar omhoog te leiden, maar dat is altijd een gedoe en de takken plooien steeds om de touwtjes naarmate ze zwaarder worden door de groeiende komkommers. Meer zijdelingse ruimte geven is geen optie want de hele kas in kwestie is geen vijf vierkante meter groot, en er moet ook nog tomaat, peper en paprika in.  Ik hoop dat ik de komkommer hiermee nu beter in de hoogte kan leiden.

Op de vorige foto is er in de linkerbovenhoek nog een stukje te zien van m’n opbindtouw. Ruim 15 jaar geleden tikte ik bij m’n werkgever zo’n rol op de kop, met enkele kilometers aan draad van natuurlijke vezel. Perfect om bijvoorbeeld tomaten op te binden. Helemaal niet stiekem achterovergedrukt of zo. Wellicht werden er allerlei testen uitgevoerd op het touw (treksterkte, brandweerstand, controle op residu van pesticiden,… kan vanalles zijn). Daarvoor is dan een klein stukje materiaal nodig, maar de opdrachtgever stuurt een hele rol. Het ongebruikte deel van het staal wordt een bepaalde tijd bewaard voor eventuele bijkomende testen of tegenanalyses, en wordt na die tijd verwijderd. Doorgaans belanden die spullen allemaal in de afvalcontainer, tenzij ze tijdig onderschept worden voor een nuttiger bestemming. Enfin, allemaal naast de kwestie, ik wou gewoon tonen dat dit een handige manier is om zoiets op te hangen/bergen.

Dat touw knip ik dan met een – jawel – eveneens van het schroot geredde schaar. Ik had niet meteen een boutje met een meer gepaste lengte voorhanden voor de kapotte schaar, maar hey, het ding doet perfect wat het moet doen, en wie ben ik om daarover dan moeilijk te doen?

Groeten,
Guy

Verslag van de minitomatenwedstrijd (Boeieuh! 🙄)

De planten (VLNR: MPD, KT, PIC, ZMD)


De gezondheid van het blad op 23/06/2021:

De vruchtvorming op 23/06/2021:

spelen met vuur

Als kind speelde ik al gaarne eens met vuur. Achter het struikgewas had ik m’n eigen stek, waar ik me graag afzonderde. Ik maakte daar m’n eigen huisje met een hoop bakstenen die ik van een oude fabrieksoven haalde en allerlei andere rommel. Het gezegde ‘ieder huisje heeft zijn kruisje’ indachtig, had ik in één van de versies zelfs een kruis opgehangen dat ik God weet waar gevonden had. Ik hield huisjesslakken als huisdieren in een plastieken doos van Ijsboerke, en experimenteerde met het laten ontkiemen van eikels en kastanjes. Dat wonderbaarlijke gegeven fascineerde me toen al. Wat me ook mateloos fascineerde, was vuur. Soms  ging ik dan stiekem een piepklein vuurtje stoken, hopende dat ouders of buren het rookpluimpje niet zouden opmerken dat opsteeg van achter het struikgewas. Doch af en toe hoorde ik m’n vader brullen “GUY DOE DAT VUUR UIT!”.  Het was een tijd waarin kinderen nog vrij ongestraft dingen konden doen waarvoor nu de buren de politie bellen en er vast ook GAS-boetes bestaan.

Nu, ruim veertig jaar later, staan enkele van m’n als kind geplante eiken er nog steeds, loop ik nog steeds met rommel te klooien om er iets mee te maken, en ben ik nog steeds gefascineerd door diertjes, het laten groeien van plantjes en door vuur. Het kruisje blijft echter allang achterwege.
Bezoek van vrienden loopt soms uit in het consumeren van meer alcohol dan een doorsnee lever prettig vindt, en dan wordt een al dan niet koele zomernacht wel eens opgevrolijkt met een vuurtje van snoeihout in ons barbecuestel. Dat soort sociale contacten ligt nu al ruim een jaar Covid-19-gewijs volledig op z’n gat, maar we blijven hopen dat daar weldra verandering in komt. Nu is zo’n klein barbecuesetje helemaal niet ideaal om een kampvuurtje in te gaan stoken. Ik keek online even rond naar vuurmanden van het gewenste formaat, nieuw of tweedehands. Ik vond geen vuurmand die me tot onverwijlde aanschaf overhaalde, maar wel een proper stalen 200 liter olievat te ruil voor enkele flesjes bier, bij voorkeur Tripel Karmeliet, en niet ver van huis. Dat werd het dus. Ik zaagde netjes een stuk van dat vat af, en de rest deed ik weer van de hand in ruil voor een fles wijn. Dit cirkeltje was alvast mooi rond.

Het zagen van het vat deed ik met een decoupeerzaag voorzien van geschikt zaagblad. Dat ging vrij gemakkelijk en vlot. (Waarom niet met een haakse slijper? Wel, omdat je met een decoupeerzaag gemakkelijker perfect recht kunt zagen, zonder vlijmscherpe bramen, en zonder gevaarlijke toestanden)

Ik wou ook nog iets waardoor het gras op de plaats van het vuur niet finaal naar de kloten zou gaan, en dan dacht ik aan de grote tegels (45×90 cm) die hier sedert de renovatie van de badkamer maar wat in de weg liggen te liggen. En ik had wat afvalhout van het wegwerppallet waarop die tegels geleverd werden. Het werd dus zoiets:

Toevoeging achteraf : de vuurton staan natuurlijk niet rechtstreeks op de tegels, want dat is vragen om ongelukken, maar staat op enkele bakstenen zodat er nog een tiental centimeter ruimte is tussen vuurton en tegels. Op de foto is dat niet heel duidelijk. Safety first! Hou ook steeds een emmer bluswater bij de hand bij elk geval van vuurkestook.

Nu we het over vuur hebben: vorige week was er een klein praktisch moestuingerelateerd probleempje met een vuurgerelateerde potentiële oplossing. M’n serre stond vol met prille zaaisels, en de nachten werden opnieuw behoorlijk koud. Na een zonnige dag is de aarde in de kas genoeg opgewarmd om met wat extra bescherming een koude nacht te doorstaan. Na een koude en bewolkte dag is dat niet het geval, en zou nachtvorst de prille plantjes parten kunnen spelen.
Collega-blogster Moestuinhippie bracht me op het idee van een mini-kacheltje met twee stenen bloempotten en een theelichtje. En dat werkte. Je kan natuurlijk niet helemaal inschatten wat de exacte bijdrage is van zo’n theelichtje, doch de minimumtemperatuur bleef -naar ik kan inschatten- zowat 2°C hoger, en dat was ruim voldoende om de boel helemaal vorstvrij te houden.  Het warmtevermogen van zo’n theelichtje zou amper rond de 30 Watt liggen, als je het WWW mag geloven, maar m’n serre is ochottekes een dikke 4m² groot en goeddeels voorzien van dubbel glas.

Ik stak het kaarsje rond middernacht aan, en om 10u00 ’s ochtends bleek het soms nog steeds te branden, hoewel de brandduur volgens de verpakking ongeveer 8 uur is. Door de ijzerdraad rond de rand van het kleine potje is daar slechts een heel dunne luchtspleet waarlangs verse zuurstof kan binnenstromen (gemakshalve gaan we ervan uit dat het gaatje dat bovenaan zit enkel als schoorsteentje dient) Doordat de verbranding weinig zuurstof krijgt, blijft het vlammetje klein en brandt het theelichtje dus een stuk langer. Ik ga dit zeker nog vaker toepassen!

Groeten,
Guy

niet meer spitten?

Hier en daar waait er een nieuwe wind door moestuinland. Permacultuur hier, niet spitten daar, of mogelijks was het omgekeerd. Na eeuwen en ontelbare generaties met spittende moestuiniers, blijkt dat al die noeste arbeid misschien niet steeds het meest efficiënte idee was.  

Toen ik met een moestuintje begon, was ook ik opgegroeid met de idee dat de hele boel elk jaar duchtig omgespit moet worden, om onkruid de grond in te werken en de grond losser te maken. Des winters is een zo kaal mogelijke vlakte aan te bevelen, de laatste winterprei en spruitjes niet te na gesproken. In het voorjaar is de grond één grote harde kluit, die je dan weer los en luchtig maakt door het op een spitten van jewelste te zetten, want zo hoort het. De ernstige moestuinier, zoals wijlen onze buurman, haalt dan zo’n gemotoriseerde grondfrees tevoorschijn om de bovenste laag van de moestuin helemaal fijn te malen. Want zo hoort het nog meer. Toen ik zelf stond te spitten, prees hij m’n grond om zoveel regenwormen. Bij hem zaten er niet zoveel in de grond, zei hij. Hij had ze dan ook ijverig vermalen, en wat overleefde kreeg enkele keren per jaar nog een ferme dosis gif op z’n donder erbij.
Na het spitten/frezen komt het erop aan om de hele reutemeteut tot een zo egaal mogelijk stukje fijnkorrelige blote aarde te harken, want ja, zo hoort het nu eenmaal. En later, tussen de groenten, hoor je niks anders dan kale grond te zien.

Ik ben evenwel niet te beroerd om iets bij te leren, tenminste zolang het me geen noemenswaardige moeite kost. Vorig jaar begon ik meer te lezen over hoe spitten geen goede zaak is voor de bodem en voor de organismen die de bodem rijk en gezond houden, dat je maar beter de grond afdekt met een laag mulch, en dat spitten dan vaak niet meer nodig is. Enfin, het klonk allemaal heel aannemelijk en zelfs logisch.  Ik begon grasmaaisel tussen de tomatenplanten, paprika’s en pepertjes te strooien, in plaats van het allemaal bij de kiekens en in het compostvat te kieperen. Zodoende droogde de grond tussen die plantjes minder snel uit. Tegen het najaar lag zowat m’n hele lochtingske vol met gemaaid gras, snoeiafval, de houtkrullen met kippenmest uit het kippenhok, en dat soort dingen. Wat later kwam er nog een laag afgevallen herfstbladeren bovenop. Ik had het er al eerder over in dit stukje.

Spul dat mogelijks muizen of ratten zou aantrekken, ging alsnog in het compostvat – of bij de kiekens. We hebben nogal wat ratten in de buurt, en ik wil ze niet per se ook nog eens in mijn richting lokken met lekkere hapjes. De enige lekkere hapjes die ratten van me kunnen krijgen, zijn porties pindakaas, en dat zijn dan meteen de laatste hapjes die ze ooit zullen eten. Iedereen weet dat ik van de dieren hou, en vaak houden de dieren ook van mij, maar níét die ratten. Het zijn er gewoon veel te veel om te laten lopen, of om te proberen om ze levend te vangen en elders vrij te laten. Ik ving er *even checken* 162, op precies een jaar tijd, de meesten in het ‘kot’ van m’n buurvrouw op jaren. Gif gebruik ik liever niet. Een goed opgestelde klapval geeft een genadige dood en geen collateral damage. Veilig opgesteld voor vogels, egels, katten enzovoort. Er is een flinke verdedigingslinie opgesteld tussen de kippenren en de plaats waar de ratten vandaan komen, waar zelden een rat door glipt. Een Ratlantikwall, zeg maar. De gevangen ratten gooi ik dan op een ongebruikt stukje grond achter onze tuin, en binnen de kortste keren wordt dat weggewerkt door eksters, kauwen en kraaien. Deze week was er op een dag iets vreemds aan de hand in rattenland. Op één dag stortten maar liefst twaalf ratten zich in de vallen. Ik vreesde dat het gevogelte in de buurt dit uitgebreide buffet niet zou kunnen wegwerken, maar gelukkig kwam er ook even een buizerd aanschuiven.

Best cool, zo’n take-off met rat en al.


M’n eerste kennismaking met het resultaat van het mulchen was bij het uitplanten van de tuinbonen op een mooie februaridag. Ik verwijderde een strookje mulch en het viel me op dat de mulchlaag al veel dunner geworden was. Ik stak de spitvork in de grond, bewoog die wat heen en weer, en zie: de grond was helemaal rul. Losse, fijne, luchtige aarde! Het resultaat was verrassend goed. M’n wc-rolletjes met ontkiemde tuinbonen konden meteen de grond in. Hetzelfde ondervond ik bij het zaaien van de peulen en van de rode bieten: de grond was goed beschermd tegen de weersomstandigheden en wormen hadden het helemaal losgewerkt. Spitten was overbodig. En dan te bedenken dat de helft van de mulchlaag nu als voeding in de grond zit. Een spade heb ik dit jaar nog niet gebruikt om een stukje van m’n kleine lochtingske zaaiklaar te maken ; een hark en een spitvork volstonden.

Natuurlijk hangt één en ander van de grondsoort af, en wellicht lukt het op onze humusrijke zandgrond beter dan op zware kleigrond. Het resultaat was hier alleszins verrassend goed, en ik denk niet dat ik in m’n leven nog veel zal spitten. Wil ik nu iedereen overtuigen? Ga ik een fijne toekomst tegemoet als ambassadeur van het ‘niet spitten’? Ik denk het niet. Blijf gerust spitten als jouw grond dat vereist, als je je daar goed bij voelt, of gewoon als je ervan geniet om na een dag fysiek zwoegen en zweten het resultaat van het gedane werk goedkeurend te overschouwen.

En de boer? Hij ploegde voort.

Groeten,
Guy

*******************

PS: Jaja, ik weet ook wel dat jullie weten hoe Google werkt, maar hier toch enkele relevante links die ik bij m’n ‘bookmarks’ geplaatst had:

oorwormen vs bladluizen

Tot voor kort had ik nooit gedacht dat ik wel eens schuilplaatsen voor oorwormen zou maken.  Ik heb nooit veel gehad met die diertjes, en de scharen op hun achterlijf maakten ook al geen noemenswaardige indruk op me. Ik vond ze hooguit een beetje irritant wanneer ze zich weer eens verstopt hadden in een trosje zelfgekweekte druiven, en ik gooide ze achteloos bij de kippen. Die werkten het diertje vervolgens *hap* bliksemsnel naar binnen. Buiten gooibereik van de kippenren liet ik de diertjes gewoon met rust.

Maar een kleine twee weken geleden zag ik deze tweet passeren, waarin een tuinbouwleraar op pensioen ons streng aanmaande om onverwijld schuilplaatsen voor deze insectjes te gaan maken. Ja, tarara, dacht ik eerst, ik zal me nogal eens een beetje gaan uitsloven voor een stel frakking oorwormen. Doch de boodschap intrigeerde me genoeg om me nader te informeren, wat wellicht ook de bedoeling was van de tweet, en ik leerde dat oorwormen geduchte vijanden zijn van bladluizen.

Natuurlijk dacht ik onmiddellijk aan m’n tuinbonen die vorig jaar belaagd werden door bladluizen. Ik had geen preventieve maatregelen genomen door de planten te toppen, en voor ik er erg in had zat de hele boel vol met bladluizen.

Ik ben niet van het type dat onmiddellijk grijpt naar chemische oorlogsvoering ter exterminatie van ongedierte, dus probeerde ik enkele huis- tuin en keukenremedies zonder naar giftige troep te grijpen. Weliswaar met (steeds tijdelijk) succes, maar te laat begonnen, en planten en bonen bedekt met vieze bladluizensmurrie zijn verre van aangenaam.
Het leek me dus een goed idee om zelf aan de slag te gaan met het vergaren van oorwormen om eventuele bladluizeninfestaties op volstrekt natuurlijke wijze in de kiem te smoren, of toch tenminste zulks te betrachten. Nu wil het geval dat ik gisteren ons voortuintje opgekuist heb, en dat het snoeiafval (stengels, verdorde lange bladeren, verdorde oregano) wel eens geschikt zou zijn hiervoor. In de ongebruikte weide achter ons huis heb ik ook nog verdorde distelstengels van vorig jaar gehaald – dat zijn grote stevige holle stengels – en restanten van de gele lis uit de gracht naast m’n lochtingske. Zo’n oorwurm zit namelijk graag in nauwe spleten en in holle stengels. Het is de bedoeling om ze te laten huisvesten in het oorwormenhotel, en ze nadien naar een plaats te brengen waar ze bladluizen moeten gaan opeten.

Oorwormhotel 1:

Oorwormhotel 2 (met een stuk PET-fles):

Oorwormhotel 3:

Oorwormhotel 4:

Nadien had ik nog zo’n grote hoop rotzooi over dat ik er nog wat met een stukje ijzerdraad tot een worst bij mekaar gebonden heb, en daar was oorwormhotel 5:

Ik heb ze op verschillende plaatsen waar ik soms oorwormen zie, op de grond gelegd. Over pakweg een maand of twee plaats ik ze, hopelijk met oorwormen en al, onder en tussen de tuinbonen. Of deze verschillende oorwormenlokkers allemaal goed zullen werken? Ik laat het hier vast en zeker weten!

Groeten,
Guy

Update:
Ik heb die oorwormenspullen dus vooral bij de tuinbonen geplaatst:

**********************************************************************************
zie ook:

https://www.eigenwijsblij.nl/huis-tuin/een-oorwormenpot-dat-maak-je-zelf-met-mijn-stappenplan

https://www.natuurwetenschapentechniek.nl/nieuws/lesidee-groep-5-t-m-8/maak-een-oorwormenpot

**********************************************************************************