In het vorige stukje had ik het over een rups van een koolwitje die niet in een vlinder maar in een hoop kleine wespjes transformeerde. In dezelfde periode – het najaar van 2024 – zag ik een andere mooie rups, die ik qua soort niet kon thuisbrengen. Ze zat te knabbelen aan een blad van mierikswortel. En zoals ik dan pleeg te doen, maakte ik er een foto van. Ik heb immers de gewoonte ontwikkeld om bij te houden wat er zoal in de tuin rondkruipt en dat ook op Waarnemingen.be te gooien.
Vooralsnog beschik ik niet over een hedendaagse mobiele computer in zakformaat met ingebouwde camera’s met een miljoen megapixels. En met m’n Nokia 3310 tracht je maar beter geen bruikbare foto’s te maken. Daarom neem ik vaak m’n ouwe tablet mee om insecten te fotograferen wanneer ik de tuin in ga. Sedert ik ergens de term oppikte, noem ik het graag ‘tuinsafari’. Of, om vrouwlief te parafraseren, “als een halvegare insecten achterna hollen in de tuin – wat moeten de buren niet denken?”
Ik nam er dus een foto van om voor te leggen aan Waarnemingen.be en ObsIdentify, maar die verschaften me geen nuttige informatie betreffende de aard van het beestje. Ook wat geklooi met DuckDuckGo maakte me niks wijzer.
Drie weken later trof ik weer zo’n rups aan – misschien was het wel dezelfde. Ze verkeerde in een even weinig benijdenswaardige situatie als die koolwitjesrups: gekrepeerd nadat een twintigtal larven uit haar nog levende lichaampje waren gekropen om meteen te verpoppen. Ze was dus ook geparasiteerd door een sluipwesp – misschien ook een soort Cotesia. Dat gegeven hielp me niet om de rups te identificeren. Zodoende bleef het beestje maandenlang ongedetermineerd in een digitaal mapje zitten.
Tot ik eergisteren een mot in het gras zag zitten die ik nog niet kende. Deze keer wist ObsIdentify me met stellige zekerheid te vertellen dat het om de bonte valkmot (Evergestis pallidata) ging. En nu zag ik ook beelden waarop ik meteen m’n anonieme rups herkende: het was een rups van de bonte valkmot.
‘Wat is er aan de hand met die rupsen?’ vroeg ik me af, op een zonnige najaarsdag in oktober. Ik weet niet eens waarom ik me dat afvroeg. Een rups, een volgroeid exemplaar van het groot koolwitje, kroop omhoog op de dubbelwandige polycarbonaatplaat. Die plaat is de deur van m’n gebricoleerde serre, was twintig jaar eerder een stuk van de veranda van de buren, en bevond zich nu slechts op een meter of twee van de dichtstbijzijnde rodekool. Ik duld altijd een beetje klein ongedierte in de moestuin – met mate, en zolang het ongedierte in kwestie van m’n tomaten afblijft. Ik wist dat de rodekool enkele koolwitjesrupsen huisvestte, en ik vond dat helemaal niet erg. De huisgenoten overigens ook niet – ik ben bij ons thuis de enige die graag rodekool eet, zeker indien bereid met voldoende appeltjes en een tikkeltje kaneel.
Even tevoren zag ik een identieke rups dezelfde route afleggen. ‘Een mooi plekje zoeken om te verpoppen en de winter door te brengen’ dacht ik. Maar het was de opzichtigheid die me opviel, alsof het de rups geen barst kon schelen dat ze zo opzichtig in het blikveld van het lokale gevogelte rondkroop. De eerste rups was inmiddels uit het zicht verdwenen. Als ze in de serre zou overwinteren, dan zou ze in het voorjaar wellicht te vroeg ontpoppen. Ik besloot om de tweede rups in een miniterrarium te laten verpoppen en overwinteren – beschut, maar bij normale winterse buitentemperaturen. In de natuur hebben rupsen heel weinig kans om het ooit tot vlinder te schoppen. Zelfs wanneer ze erin slagen om het popstadium te bereiken, is de kans groot dat ze alsnog het loodje leggen door strenge vorst, langdurige regen of hongerige muisjes, meesjes en roodborstjes. Dit exemplaar zou de winter veilig doorkomen. Althans, dat dacht ik.
De rups zat nog niet goed en wel in het miniterrariumpje, of ze begon zich vast te maken aan de wand van transparant acryl. ‘Wel, die heeft haast!’ mompelde ik nog tegen mezelf, en ik liet het beestje maar rustig doen. Ik verwachtte dat ik de rups de volgende dag helemaal ingesponnen als pop zou terugvinden.
Ik vond niet één pop terug, maar een twintigtal kleine gele popjes naast een zieltogende rups. Larven van een sluipwesp hadden al die tijd in de rups gezeten en haar van binnenuit opgegeten – en wel op zo’n manier dat de rups heel die tijd bleef leven en rondkruipen. De natuur is vaak mooi, en nog vaker wreed. De larven waren nu uit de rups gekropen en hadden zich onmiddellijk naast de rups in een zijden coconnetje ingesponnen. De rups plaatste zich bovenop het clustertje parasieten, alsof ze die moest beschermen. Daar ging ze enkele dagen later dood. De sinistere levenscyclus van het kleine sluipwespje Cotesia glomerata was begonnen aan de volgende fase. Binnenin de popjes voltrok zich de wonderbaarlijke metamorfose van larve tot volwassen insect. De winter ging voorbij – zoals dat elk jaar gebeurt, en elk jaar een beetje sneller dan het jaar tevoren. Hoe ouder je wordt, hoe meer dat opvalt.
Deze sluipwesp heeft koolwitjes nodig om zich te kunnen voortplanten. Zodra ik in april de eerste koolwitjes in de tuin zag rondfladderen, zette ik het terrariumpje buiten voor het raam. Zo kon ik het beter in de smiezen houden. En ja, in mei was er opnieuw beweging zichtbaar in het acryl bakje. Het eerste wespje was verschenen. Nu heb ik aan de ene kant vast te veel tijd, zodat ik me kan bezighouden met het uitkweken van willekeurig rondkruipende beestjes. Aan de andere kant heb ik niet genoeg tijd om te zitten wachten tot het volgende beestje eindelijk zin krijgt om uit z’n cocon te kruipen. Maar van één exemplaar kreeg ik toch de kans om het te zien gebeuren. Ik haalde m’n vergrootglaasje en m’n ouwe tablet tevoorschijn om wat beelden te maken. (klik op de foto’s om te vergroten)
Een rups van het groot koolwitje kruipt over een blad van rodekool.microscopisch beeld van de kaken waarmee de kleine wespen de cocon openknagen
Ik maakte ook een knullig filmpje over het hele gebeuren. Alweer een hoop tijd enorm nuttig besteed, maak ik mezelf dan wijs – al weet ik stiekem wel beter. Het filmpje (+/- 3 minuten) staat op YouTube en kan je hier bekijken. (link opent in een nieuw tabblad)
Begin juli vond ik een prachtige rups op de binnenkant van de deur van de serre. M’n eerste reflex bij het aantreffen van rupsen en andersoortige larven, is om ze bij de kippen te gooien. Die slaan zo’n heerlijk proteïnenpakketje nooit af, en doorgaans komt er toch maar één of andere onbestemde mot uit – nee, ik ben geen kenner. Deze vrij grote rups viel echter op door haar kleurenpracht: een koninginnenpage op het einde van haar levensfase als rups. Deze hap mochten de kiekens op hun buik schrijven. M’n kleine serre was wellicht niet de beste plaats om te gaan verpoppen, en al zeker niet de deur daarvan, dus heb ze in een bosje opgeschoten snijselder van vorig jaar gezet. Ik bedacht me dat ik een tijdje daarvoor een koninginnenpage eitjes zag afzetten op die snijselder, alsook op lavas en dille.
Een kleine week later zag ik twee zo’n rupsen op een kleine dillescheut zitten. Als ze daar zouden gaan verpoppen, dan zaten ze op een heel kwetsbare plaats. Het was een spontaan uitgekomen dilleplantje, dat ietwat ongelukkig aan de smalle doorgang naast de serre stond. De kans was nogal groot dat de rupsen daar vroegtijdig aan hun einde zouden komen, dus ik besloot om ze in een grote glazen pot te steken en de evolutie tot vlinder te volgen. Ik heb altijd al een zwak gehad voor dagvlinders – in tegenstelling tot hun nachtelijke soortgenoten die ik vooral als kippensnack beschouw. Ik gaf ze verse dille te eten, en bevochtigde de boel geregeld lichtjes met een plantenspuit. Ook stak ik twee dikkere takjes in de pot, waaraan ze zich konden vasthechten om te gaan verpoppen. Drie dagen hebben de rupsen flink gegeten – en flink gescheten. De vierde dag draaiden ze rondjes in de pot om een geschikt plekje te vinden, en daar bleven ze dan twee dagen bewegingloos zitten. Toen hingen ze zichzelf aan de tak vast met een gesponnen touwtje. Natuurlijk weeral onopgemerkt. De eerste verpopte toen we op bezoek waren bij m’n schoonouders, de tweede ’s nachts. De dekselse stiekemerds. Opmerkelijk hoe verschillend het kleur van de pop is, ook al leefden en verpopten ze in nagenoeg identieke omstandigheden. (klik op de foto om te vergroten)
6 juli 202111 juli 202111 juli 202112 juli 2021
Een kleine twee weken na het verpoppen haalde ik de stokjes met de poppen voorzichtig uit de glazen pot, en ik stak ze in een bloempot, op een plaats waar ze veilig en ongestoord konden ontpoppen en uitvliegen. Deze ochtend, toen ik met m’n luie en nog slaperige kop de kiekens te eten ging geven, zag ik de eerste vlinder op zo’n stokje zitten. Ik dolenthousiast natuurlijk, en direct terug naar binnen om m’n tablet te halen voor een fotosessie en om erover te tweeten. Nog geen twee uur later was ook de tweede koninginnenpage ontpopt. Het ontpoppen en het ontvouwen van de vleugels heb ik – je kan het al raden – beide keren helemaal gemist, maar gelukkig heb ik de koninginnenpages nog volop kunnen bewonderen terwijl hun vleugels aan het drogen waren. En ik heb de eerste vlucht van eentje gezien, tot aan de klimop enkele meters verderop. Wat een prachtige schepseltjes zijn het toch. (klik op de foto om te vergroten)
24 juli 202129 juli 2021
Op het WereldWijde Web van Wijsheid en Vooral Dwazekloterij vond ik deze timelapse opname van de transformatie van een koninginnenpage van rups tot vlinder.
Hoe wonderbaarlijk is zo’n onzichtbare metamorfose – de complexiteit van biologisch leven in z’n volle glorie. Een meer technische uitleg vind je bijvoorbeeld hier.